1/9 H3, les 2 wwspelling tt, vt vdw, gebiedende wijs, Engelse werkwoorden en bijvoeglijk gebruik vdw

Werkwoordspelling
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesplanning
  • Korte activiteit
  • Wat weet je nog?
  • Korte herhaling theorie voor wie dat nodig hebben.
  • Zelf eventueel korte video bekijken over ww-spelling (helemaal onderaan in de LessonUp)
  • Oefenen in de methode - klaar = lezen uit je leesboek of doorwerken (zie SOM) 
  • Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide


Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide


Slide 6 - Open question

Leerdoelen
Aan het einde van deze les heb je geoefend met werkwoordspelling:
  • pvtt
  • pvvt
  • vd 
  • bijvoeglijk gebruikt vd (bn)

Aan het einde van deze les kun je de werkwoordspelling van pvtt, pvvt, vd en het bijvoeglijk gebruikt vd (bn) volgens de Nederlandse spellingsregels toepassen.

Slide 7 - Slide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 8 - Mind map

Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd kan je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

De leerling heeft de (gevonden) tas naar de administratie gebracht.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden

Slide 12 - Quiz

Het vuur (branden) de hele nacht.
A
branden
B
brandden
C
brande
D
brandde

Slide 13 - Quiz

De docent heeft (beloven) voor maandag geen huiswerk te geven als er op donderdag een leesuur is
A
belooft
B
beloofdt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 14 - Quiz

Het waait hard. (waaien) je niet uit je jas?
A
waai
B
waait
C
waaien

Slide 15 - Quiz

Dat stel heeft vorige week (daten).
A
daten
B
gedate
C
gedatet
D
gedated

Slide 16 - Quiz

Is het tegenwoordige tijd (tt)? --> drie keuzes
Meervoud (MV) = wij, jullie, zij = Infinitief = hele werkwoord 
(Stam = infinitief - 'en')

Enkelvoud (EV) = ik-vorm of ik-vorm+t
Ik vorm Ik loop naar huis
Jij/hij/zij/je/het/u VOOR het werkwoord staat = ik-vorm+t Jij loopt naar huis.
Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm: ik-vorm Dan loop je naar huis. - Loop jij naar huis?


Slide 17 - Slide

Verleden tijd: zwak of sterk?
Zwak/regelmatig:
klank blijft gelijk
Sterk/onregelmatig:
 klank verandert

Slide 18 - Slide

Is het verleden tijd?
Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
Bij sterke (regelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 

Je kunt de verleden tijd dan alleen bepalen als je de verleden tijdsvorm weet. 

Daar komt dus een stukje taalgevoel/taalervaring bij kijken. Dit moet je dus weten!

Slide 19 - Slide

Is het verleden tijd?
Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
Regel: Ik vorm + de(n) of te(n) --> de n is voor meervoud
Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel of dubbel dt!

Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T KoFSCHiP?
(infinitief = wachten - stam = wacht) 
EV = ik-vorm +te     De hond blaft - De hond blafte     Zij wacht --> Zij wachtte
MV = ik-vorm +ten   De honden blaffen - De honden blaften     Jullie wachten --> Jullie wachtten

Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip?
(infinitief = blozen -stam = bloz) 
EV = ik-vorm +de       U bloost --> u bloosde         Hij brandt de kaars - Hij brandde de kaars
MV = ik-vorm +den    Wij blozen --> wij bloosden       Jullie branden de kaars  - Jullie brandden de kaars

Slide 20 - Slide

Voltooid deelwoord
  • Heeft een hulp werkwoord nodig,
  • Herken je aan ge-, be- en ver-
  • Eindigt vaak op een d of t

Twee trucjes:
  1. Je hoort vaak of een voltooid deelwoord op een -t of -d eindigt door het woord langer te maken (er een -e achter te denken).    --> Branden-  gebrande (kaars) -( De kaars IS gisteren) gebrand 
  2. Je kunt de regel van ‘T KoFSCHiP toepassen. 
  • Eindigt de stam op een letter uit 'TKoFSCHiP? Dan schrijf je een t. Vissen - stam = vis - Ik heb gevist
  • Eindigt de stam niet op een letter uit 't kofschip? Dan schrijf je een d.  Rennen - stam = ren - Ik heb gerend

    Slide 21 - Slide

    Voltooid deelwoord eindigt op -d of -t
    Als het voltooid deelwoord eindigt op -d of -t en het is bijvoeglijk gebruikt, dan schrijf je het zo kort mogelijk:
    Verpesten - het feest is verpest (voltooid deelwoord) - het verpeste feest (bijv. naamwoord)
    Dus niet zoals je zou spellen in de verleden tijd: hij verpestte het feest!

    Zeven - die bloem is gezeefd (voltooid deelwoord) - de gezeefde bloem (bijv. naamwoord)
    Zoeken - de sleutel is gezocht (voltooid deelwoord) - de gezochte sleutel (bijv. naamwoord)
    Kopen - de trui is gekocht (voltooid deelwoord) - de gekochte trui (bijv. naamwoord)

    Altijd zo kort mogelijk: 
    Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk, maar zorgt wel dat de uitspraak nog altijd klopt: geen tt of dd zoals in de verleden tijd gebeurt, behalve als de dd of tt al in het hele werkwoord staan (spelling/uitspraak) 
    ' De verbrede weg' in plaats van 'de verbreedde weg'.
     'De verpotte plant', anders staat er 'de verpote plant'.


    Slide 22 - Slide

    Voltooid deelwoord eindigt op -en
     

    Van verschillende sterke werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord op -en
    In deze gevallen eindigt ook het bijvoeglijk naamwoord op -en

    dragen - de pet is gedragen (voltooid deelwoord) - de gedragen pet (bijv. naamwoord)
    helpen - de klant is geholpen (voltooid deelwoord) - de geholpen klant (bijv. naamwoord)
    vallen - de bal is gevallen (voltooid deelwoord) - de gevallen bal (bijv. naamwoord)
    smelten - het ijsje is gesmolten (voltooid deelwoord) - het gesmolten ijsje (bijv. naamwoord)

    Slide 23 - Slide

    Gebiedende wijs
    Als in een zin een bevel of opdracht staat en die zin heeft geen onderwerp, dan staat de zin in de gebiedende wijs. De zin begint met een persoonsvorm die bestaat uit de stam of ik-vorm van het werkwoord.

    Was je handen!
    Doe je jas even uit.
    Let op!Leg neer die bal!
    Pak je boek!

    Uitzondering:
    Als na het werkwoord het persoonlijk voornaamwoord U wordt gebruikt, dan komt er wel een -t na de stam of de ik-vorm:
    Gaat u maar voor, Noteert u dat even.
    Loopt u alstublieft door!
    Geeft u dat maar aan mij.

    Slide 24 - Slide

    Vervoegen Engelse werkwoorden
    We vervoegen een werkwoord van Engelse herkomst alsof het een oorspronkelijk Nederlands werkwoord was. De stam schrijven we op dezelfde manier als in het Engels. Op die stam passen we de regels voor Nederlandse werkwoorden toe.

    1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd is gelijk aan de (aangepaste) stam
    ik shop
    ik save
    2e en 3e persoon enkelvoud tegenwoordige is gelijk aan de ik-vorm + ‘t’
    jij shopt, jij savet
    hij shopt, hij savet
    De verleden tijd is de ik-vorm + ‘de(n)’ of ‘te(n)’ ('T XKoFSCHiP)
    shop+te(n) → shopte(n)
    save+de(n) → savede(n)
    Het voltooid deelwoord is gelijk aan ‘ge’+ik-vorm+‘d/t’ (langer maken of 'T XKoFSCHiP)
    ge+shop+t → geshopt
    ge+save+d → gesaved

    Slide 25 - Slide

    Werk voor deze les:
    • H3, spelling, opdracht 10 (eventueel pluswerk opdracht 11)
    • H4, spelling opdracht 8

    (Werk vorige les: 
    • De brug: blz. 262 (en 263, werkwoord schema), opdracht 1 en 2
    • In je boek H1, spelling, opdracht 10)
    • H2, spelling, opdracht 10
    • H3, spelling, opdracht 9
    +nakijken en verbeteren in een andere kleur!

    Wat niet af is = huiswerk!
    timer
    25:00

    Slide 26 - Slide

    Schrijf drie dingen op
    die je vandaag geleerd hebt.

    Slide 27 - Mind map

    Leerdoelen
    Aan het einde van deze les heb je geoefend met werkwoordspelling:
    • pvtt
    • pvvt
    • vd 
    • bijvoeglijk gebruikt vd (bn)

    Aan het einde van deze les kun je de werkwoordspelling van pvtt, pvvt, vd en het bijvoeglijk gebruikt vd (bn) volgens de Nederlandse spellingsregels toepassen.

    Slide 28 - Slide

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter?

    Slide 29 - Open question

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 30 - Open question

    Slide 31 - Video

    Slide 32 - Video

    Slide 33 - Video