2TL2 26 januari

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WELKOM
3 Kader
Welkom 2TL2

Slide 1 - Slide

     Let op je plek

Slide 2 - Slide

 De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op  
   tafel
- Tas van de tafel
- Eigen naam in LessonUp
- Iedereen doet mee

timer
2:00

Slide 3 - Slide

Programma van de les 2TL2

Programma:

  • Aanwezigheid
  • Gedicht van de dag
  • Nabespreken toets
  • Taalverzorging

Lesdoel:
Weten hoe je het lijdend voorwerp in een zin kan vinden

Slide 4 - Slide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 5 - Slide

Gedicht van de dag

Slide 6 - Slide

Nabespreken toets

Slide 7 - Slide

Huiswerk
Schrijf een instructie over het vouwen van een vliegtuigje.

Hoe?
Schrijf in een document je instructie. Beschrijf het zo duidelijk mogelijk
Gebruik eventueel zelf een A4'tje om een vliegtuigje te vouwen en om te kijken welke stappen je moet doen.
Stuur de instructie voor het begin van de les naar mij in Magister. Dan ga ik proberen een aantal van de vliegtuigjes te vouwen.



Slide 8 - Slide

Lijdend voorwerp
Taalverzorging Grammatica
Over het lijdend voorwerp

Bladzijde 80

Slide 9 - Slide

START


- weet je hoe je het lijdend voorwerp van een zin kunt vinden?

- je weet al hoe je de  de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van een zin kan vinden


taalverzorging

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Lijdend voorwerp vinden:
1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
2. Stel de vraag Wat (soms: Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.




Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij, in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enzovoorts).

Slide 13 - Slide

ZINSDELEN

De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.


Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.

Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,

het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 14 - Slide

Voorbeeld:
– Deze maand / heeft / Daniël / zakgeldverhoging / gekregen.
1. ow: Daniël – wg: heeft gekregen
2. Vraag: Wat heeft Daniël gekregen?

Antwoord: zakgeldverhoging; dus: lv = zakgeldverhoging

Slide 15 - Slide

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 16 - Slide

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 17 - Slide

LIJDEND VOORWERP


Elin | vertelt | een verhaal.


Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.


lijdend voorwerp = een verhaal

voorbeeld 3
ow
wwgez

Slide 18 - Slide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 19 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 20 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Zij pakt haar fiets uit de schuur.

Slide 21 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De leraar schrijft een som op.

Slide 22 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De voetballer trapt de bal weg.

Slide 23 - Open question

LIJDEND VOORWERP


Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 24 - Slide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bibelot draagt meestal een ring.

Slide 25 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Op het feest hebben we gebak gegeten.

Slide 26 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De visser heeft een karper gevangen.

Slide 27 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Dagmar heeft de regenjas aan de kapstok gehangen.

Slide 28 - Open question

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Kirsten neemt Maja mee naar het zwembad.

Slide 29 - Open question

START


- je weet hoe je het lijdend voorwerp van een zin kunt vinden

- eerder leerde je de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp van een zin vinden


taalverzorging

Slide 30 - Slide

Aan de slag:
Maak opdracht:

1 t/m 5
Hoofdstuk 3
Taalverzorging Grammatica over het lijdend voorwerp
In het boek bladzijde 80 en 81

Slide 31 - Slide

timer
1:00

Slide 32 - Slide

Tot de volgende keer!

Slide 33 - Slide