Taalkundig ontleden voorzetsel

Welkom bij Nederlands :)
Binnen = beginnen!
  • Tas op de grond
  • Leesboek, iPad/laptop, reader en pen op tafel

Log alvast in via LessonUp
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 55 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands :)
Binnen = beginnen!
  • Tas op de grond
  • Leesboek, iPad/laptop, reader en pen op tafel

Log alvast in via LessonUp

Slide 1 - Slide

Vandaag

  • 10 minuten lezen
  • Uitleg - Taalkundig ontleden
  • Aan de slag!

Aan het einde van deze les...
... herken ik een zelfstandig naamwoord.
... herken ik een lidwoord.
... herken ik een bijvoeglijk naamwoord.
... herken ik een voorzetsel.
... herken ik een werkwoord. 

Slide 2 - Slide

Zinsdelen = zinnen in zindelen verdelen (streepjes zetten)
- persoonsvorm PV
- onderwerp OW
- werkwoordelijk gezegde WG
- lijdend voorwerp LV
- (meewerkend voorwerp)
- (bijwoordelijke bepaling)

=redekundig ontleden
Woordsoorten 
= de woorden in soorten verdelen (ieder woord apart)
- werkwoord ww
- lidwoord
- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- voorzetsel 

=taalkundig ontleden

Slide 3 - Slide

Taalkundig ontleden
Bij taalkundig ontleden kijk je naar het soort woorden in de zin.  Elk woordje wordt apart benoemd. 


Vandaag: 
herhalen: zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoord. 
Nieuw: voorzetsel

Slide 4 - Slide

1. Zelfstandig naamwoord
  • Zegt iets over een mens, dier of ding
  • Staat vaak de, het of een voor

  1. De rode bril
  2. De grote VOLVO
  3. Het kleine meisje
  4. Een bruin hondje

Slide 5 - Slide

2. Lidwoord
  • De, het --> bepaald lidwoord
  • Een --> onbepaald lidwoord
  • Hoort bij een zelfstandig naamwoord

  1. De rode bril
  2. De grote VOLVO
  3. Het kleine meisje
  4. Een bruin hondje

Slide 6 - Slide

3. Bijvoeglijk naamwoord
  • Geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord

  1. De rode bril
  2. De grote VOLVO
  3. Het kleine meisje
  4. Een bruin hondje

Slide 7 - Slide

5. Werkwoorden
  • Geeft aan wat iemand doet of wat er gebeurt.
  • zww: belangrijkste werkwoord van de zin.
  • hww: het hulpwerkwoord

Slide 8 - Slide

4. Voorzetsel
  • Staat vaak voor een zelfstandig naamwoord
  • Geeft aan waar of wanneer iets is
  • 'Kast'- en 'feest'-woordjes 

  1. Voor de deur
  2. Tijdens de les
  3. In de pauze
  4. Achter het gordijn

Slide 9 - Slide

Taalkundig ontleden

Voorzetsels

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Welk woord is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 12 - Quiz

Wat voor soort woord is

Hij rijdt paard.
A
zelfstandig naamwoord
B
hulpwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord
D
voorzetsel

Slide 13 - Quiz


A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quiz

Het
A
Bepaald lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Onbepaald lidwoord

Slide 15 - Quiz

Gedachte
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quiz

Op
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
werkwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

Aan de slag!
Je maakt de opdracht in de reader: bladzijde 20 en 21
Je gebruikt je reader en schrijft met pen of potlood.
Vraag? Steek je vinger op. De docent komt bij je (oranje/groen). 
15 minuten
We kijken in de les samen de opdrachten na. 
Steek je vinger op. Laat je werk controleren.
Je werkt in stilte, 
je kunt geen vragen stellen. 
Je werkt in stilte, 
je kunt vragen stellen. 
Je mag overleggen met jouw buur.

Slide 18 - Slide

Afsluiting
Aan het einde van deze les...
... herken ik een zelfstandig naamwoord.
... herken ik een lidwoord.
... herken ik een bijvoeglijk naamwoord.
... herken ik een voorzetsel.
... herken ik een werkwoord. 

Volgende les
  • Oefenen met de woordsoorten

Huiswerk
  • Maak oefening 5 bladzijde 22 en 23

Slide 19 - Slide