4. Langzaam reed de witte auto langs de stoeprand.
A
Langzaam /reed /de witte auto/ langs de stoeprand.
B
Langzaam reed /de /witte/ auto langs de stoeprand.
C
Langzaam /reed /de witte auto langs /de/ stoeprand.
D
Langzaam /reed /de witte auto langs de stoeprand.
Slide 11 - Quiz
Benoem de zinsdelen: Langzaam /reed /de witte auto/ langs de stoeprand.. pv = wwg = ond = lv = mwv = bwb =
Slide 12 - Open question
Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?
5. Ik heb hem duidelijk de waarheid gezegd.
A
Ik/ heb /hem duidelijk de /waarheid gezegd.
B
Ik heb /hem /duidelijk /de waarheid gezegd.
C
Ik /heb /hem /duidelijk /de waarheid/gezegd.
D
Ik /heb/ hem /duidelijk de waarheid gezegd.
Slide 13 - Quiz
Benoem de zinsdelen: /Ik/ heb /hem /duidelijk/ de waarheid/ gezegd. pv = wwg = ond = lv = mwv = bwb =
Slide 14 - Open question
Er volgen nu nog 5 zinnen die je gaat ontleden.
Nu worden de zinsdeelstrepen niet meer als hint gegeven.
Slide 15 - Slide
Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?
6. De prestaties van het hockeyteam bezorgen onze school een goede naam.
A
De prestaties van het hockeyteam/ bezorgen /onze school /een goede naam.
B
De prestaties van het hockeyteam /bezorgen/ onze /school /een goede /naam.
C
De prestaties van het hockeyteam/ bezorgen /onze school een /goede naam.
D
De prestaties /van het hockeyteam/ bezorgen /onze school /een goede naam.
Slide 16 - Quiz
Benoem de zinsdelen: De prestaties van het hockeyteam zouden onze school een goede naam kunnen bezorgen. pv = wwg = ond = lv = mwv = bwb =
Slide 17 - Open question
Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?
7. Ieder jaar organiseert de voetbalvereniging een geweldige feestavond.
A
Ieder jaar /organiseert /de/ voetbalvereniging /een /geweldige feestavond.
B
Ieder /jaar /organiseert de voetbalvereniging /een geweldige feestavond.
C
Ieder jaar /organiseert/ de voetbalvereniging een /geweldige feestavond.
D
Ieder jaar /organiseert/ de voetbalvereniging /een geweldige feestavond.
Slide 18 - Quiz
Benoem de zinsdelen: Ieder jaar organiseert de voetbalvereniging een geweldige feestavond. wwg = ond = lv = mwv = bwb =
Slide 19 - Open question
Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?
8. Op die avond bieden de senioren de kinderen een feestprogramma aan.
A
Op die avond /bieden /de /senioren de kinderen /een /feestprogramma aan.
B
Op die avond /bieden /de senioren/ de kinderen /een feestprogramma /aan.
C
Op die avond /bieden /de senioren de kinderen /een feestprogramma aan.
D
Op die avond bieden /de senioren/ de kinderen /een feestprogramma/ aan.
Slide 20 - Quiz
Benoem de zinsdelen: Op die avond bieden de senioren de kinderen een feestprogramma aan. pv= wwg = ond = lv = mwv = bwb =
Slide 21 - Open question
Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?
9. Geef mij mijn snoep terug!
A
Geef /mij /mijn /snoep /terug!
B
Geef mij /mijn /snoep terug!
C
Geef mij mijn/ snoep /terug!
D
Geef/ mij /mijn snoep /terug!
Slide 22 - Quiz
Benoem de zinsdelen: Geef mij mijn snoep terug! wwg = ond = lv = mwv = bwb =
Slide 23 - Open question
Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?
10. Heb jij die tekening aan de muur gehangen?
A
Heb/ jij /die tekening /aan de muur/ gehangen?
B
/Heb /jij /die /tekening /aan de muur gehangen?
C
Heb/ jij /die tekening aan de muur/ gehangen?
D
Heb /jij /die tekening/ aan /de muur gehangen?
Slide 24 - Quiz
Benoem de zinsdelen: Heb jij die tekening aan de muur gehangen? pv = wwg = ond = lv = mwv = bwb =
Slide 25 - Open question
Benoem het zinsdeel tussen haakjes.
Natuurlijk wil ik vanavond (je band) plakken!
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 26 - Quiz
Benoem het zinsdeel tussen haakjes. Heb je (je werkstuk) al ingeleverd bij de docent wiskunde?
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 27 - Quiz
Benoem het zinsdeel tussen haakjes. Je kunt het ook (aan mij) geven.
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 28 - Quiz
Benoem het zinsdeel tussen haakjes.
Mijn moeder (kookte) gisteren spaghetti.
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 29 - Quiz
Benoem het zinsdeel tussen haakjes.
(Staat) je favoriete beker op de kast?
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 30 - Quiz
Benoem het zinsdeel tussen haakjes.
(Mij) moet je dat niet vragen!
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 31 - Quiz
Benoem het zinsdeel tussen haakjes.
Mevrouw Verberk wil dat we (onze boekverslagen) ook nog printen!
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 32 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? (De docent) geschiedenis vertelde vanmorgen over propaganda en totalitaire regimes.
A
ja
B
nee
Slide 33 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? (In de kantine van de school) staat een enorme kerstboom!
A
ja
B
nee
Slide 34 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? Koude thee vind (ik) echt niet lekker.
A
ja
B
nee
Slide 35 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? Ruben kan hartstikke (goed) tekenen!
A
ja
B
nee
Slide 36 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? De bakker op de hoek van de straat verkoopt (heerlijke oliebollen met een speciale vulling.)
A
ja
B
nee
Slide 37 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? Ik eet oliebollen het liefst met (veel poedersuiker).
A
ja
B
nee
Slide 38 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? Zijn er nog van (die koekjes) met nootjes erop?
A
ja
B
nee
Slide 39 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? Yvette loopt (op schoenen met neonlichtjes onder de zool.).
A
ja
B
nee
Slide 40 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? (Op de hoek van de straat) staat een oliebollenkraam.
A
ja
B
nee
Slide 41 - Quiz
Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee? Morgen moet ik (een heleboel) huiswerk maken.