Les 4 Voegwoorden

Voegwoorden
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Voegwoorden

Slide 1 - Slide

Wat zijn voegwoorden?
Woorden die zinnen of woorden
aan elkaar voegen.

Je kunt hieruit het verband van een
zin ontdekken.

Slide 2 - Slide

Welke voegwoorden ken je?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

De verbanden
  1. Voegwoorden van tijd
  2. Voegwoorden van voorwaarde
  3. Voegwoorden van reden, oorzaak en gevolg
  4. Tegenstellende voegwoorden
  5. Voegwoorden van toegeving
  6. En, dat en of

Slide 5 - Slide

1. Voegwoorden van tijd
Geven aan in welke volgorde dingen zich afspelen

'Hij brengt de kinderen naar sport voordat hij naar zijn werk gaat'.

Voegwoorden zijn:
Nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat.

Slide 6 - Slide

2. Voegwoorden van voorwaarde
Geeft een voorwaarde van de eerste zin voor de tweede zin.

'Hij gaat naar de kroeg, tenzij hij ziek wordt.'

Voegwoorden zijn:
Mits (als), tenzij, wanneer, als en indien

Slide 7 - Slide

3. Voegwoorden van reden, oorzaak en gevolg
Geven een reden waarom iets gebeurt
Geven de oorzaak van iets of het gevolg.

'Piet begon te schreeuwen, omdat hij het zat was.'

Voegwoorden zijn:
Omdat, doordat, zodat en opdat.

Slide 8 - Slide

4. Tegenstellende voegwoorden
Geven een tegenstelling tussen zinnen aan

'Piet wilde niet naar het feest, maar Henk wel.'

Voegwoorden zijn:
Maar, echter

Slide 9 - Slide

5. Voegwoorden van toegeving
Lijkt op een tegenstelling. Je geeft iets toe; maakt het minder erg.

'Ik vond het een vervelende man, hoewel hij wel goed kon uitleggen.'

Voegwoorden zijn: hoewel, ofschoon, al

Slide 10 - Slide

Overige voegwoorden
Voegwoorden: en, dat en of

'Hij ging zwemmen en hardlopen.'
'Rij jij of rij ik?'
'Ze vroeg of het leuk was'.
'Ik vertelde dat ik ziek was'.

Slide 11 - Slide

Denk aan de plaats van het werkwoord!
Voordat zij naar haar werk gaat, brengt zij de kinderen naar de crèche.
Nadat ze geslapen had, voelde ze zich weer fit.
Jan doet de afwas terwijl zijn vrouw de baby naar bed brengt.
Zodra het licht wordt, gaan de vogels zingen.

Slide 12 - Slide

Vul het juiste voegwoord in!

...ik ga werken, eet ik een boterham.

Slide 13 - Open question

Kom maar terug ... je aan de voorwaarden kunt voldoen
A
Aangezien
B
Zodra
C
Totdat

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
...er plaats is in het restaurant, gaan we vanavond tapas eten.

Slide 15 - Open question

Het moet klinken ... je teveel gedronken hebt
A
Nu
B
Alsof
C
Als

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!

Ik ga straks wandelen, ... het regent.


Slide 17 - Open question

Lees eerst de gebruiksaanwijzing …. u het apparaat in gebruik neemt.
A
Voordat
B
Als
C
Nadat

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
Johan poetst het huis, ...de kinderen tv kijken.

Slide 19 - Open question

Kampioen zullen zij niet worden, … er een wonder gebeurt.
A
Indien
B
Tenzij
C
Doordat

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in!
...ik de afwas had gedaan, ging ik slapen.

Slide 21 - Open question

.... de voorwaarden zijn aangepast, wordt die therapie niet meer vergoed door de verzekering.
A
Naarmate
B
Zolang
C
Sinds

Slide 22 - Quiz

Kijken en luisteren

Slide 23 - Slide

Soorten kijk- en luister fragmenten

  • Informerend (journaal, docu).

  • Overtuigend (debat, analyse)

  • Activerend (reclames).

  • Amuserend (films, cabaret).

  • Instruerend (recept, stappenplan) .

Slide 24 - Slide

Doelen van de sprekers
  • Informeren (feiten overbrengen)
  • Overtuigen (mening overbrengen)
  • Activerend (overhalen om iets te gaan doen)
  • Amuserend ( je vermaken)
  • Instruerend (iets uitleggen)

  • Moet je uitleggen wat het doel van een fragment is? Antwoord in hele zinnen.
    Doel + waarover/waarvan.

Slide 25 - Slide

Kijk- en luisterstrategieën

  • Oriënterend (weten wat voor soort fragment het is).
  • Globaal (weten waar het fragment over gaat).
  • Intensief (iets goed begrijpen).
  • Zoekend (bepaalde informatie willen hebben).
  • Studerend (iets willen onthouden).

= vergelijkbaar met de leesstrategieën

Slide 26 - Slide

Conclusie
  • Er zijn verschillende soorten fragmenten om naar te kijken en te luisteren.

  • Een spreker/maker heeft altijd een doel met het fragment.

  • Als jij ergens naar kijkt en/of luistert gebruik je (on)bewust strategieën.

Slide 27 - Slide

Kijk- en luisteropdracht

  • Jullie krijgen 7 beeldfragmenten te zien.

  • Na elk fragment leg je uit wat het doel van dat fragment is (doel + waarover/waarvan).

  • Gebruik dus de goede kijk- en luisterstrategie(ën). 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Leg uit wat het doel van dit fragment is.

Slide 30 - Open question

Slide 31 - Video

Leg uit wat het doel van dit fragment is.

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Video

Leg uit wat het doel van dit fragment is.

Slide 34 - Open question

Slide 35 - Video

Leg uit wat het doel van dit fragment is.

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Video

Leg uit wat het doel van dit fragment is.

Slide 38 - Open question

Slide 39 - Video

Leg uit wat het doel van dit fragment is.

Slide 40 - Open question

Slide 41 - Video

Leg uit wat het doel van dit fragment is.

Slide 42 - Open question

Studiemeter
STUDIEMETER / 3F / STIJL / VOEGWOORDEN / OEFENING 5,6,10


Slide 43 - Slide