Voegwoorden

Voegwoorden
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voegwoorden

Slide 1 - Slide

Wat zijn voegwoorden?
Woorden die zinnen of woorden
aan elkaar voegen.

Je kunt hieruit het verband van een
zin ontdekken.

Slide 2 - Slide

De verbanden
1 opsomming                                               6 oorzaak, gevolg
2 voorbeeld                                                   7 tijd
3 doel - middel                                            8 voorwaarde
4 tegenstelling                                            9 samenvatting, conclusie
5 reden, gevolg, verklaring

Slide 3 - Slide

1. voegwoorden van opsomming
Geven aan in welke volgorde iets plaatsvindt

'Hij gaat eerst met de kinderen naar de speeltuin, verder  gaat  hij nog een ijsje met ze eten'.

Voegwoorden zijn: 1e, ten tweede, en, verder, ook, tevens, eerst, laatste

Slide 4 - Slide

2. Voegwoorden van voorbeeld
Geven voorbeelden aan

'Mijn vader is goed in hockey, zo maakt hij veel doelpunten'.

Voegwoorden zijn: bijvoorbeeld, o.a., dat is te zien aan, te
merken bij, neem nou, stel je voor, zo

Slide 5 - Slide

3. voegwoorden van doel - middel
Geven aan door welk middel een doel gehaald gaat worden

'Door middel van een goede opleiding, hoopt zij  later een goede baan te krijgen'.

Voegwoorden zijn: met behulp van, daarmee, met, door middel
van, waarmee, om …te

Slide 6 - Slide

4. voegwoorden van tegenstelling
Geven een tegenstelling tussen zinnen aan

'Piet wilde niet naar het feest, maar Henk wel.'

Voegwoorden zijn: maar, echter, toch, daar staat tegenover

Slide 7 - Slide

5. voegwoorden van reden, gevolg, verklaring
Geeft een reden waarom iets gebeurt.

'Ik ben op Black Friday naar de stad gegaan, waardoor  ik nu ziek ben.'

Voegwoorden zijn: daardoor, doordat, zodat, waardoor, door, zodoende

Slide 8 - Slide

6. voegwoorden oorzaak - gevolg
Geeft de oorzaak aan en het gevolg van iets.

' Ik ben te laat op tennistraining, want ik heb me verslapen.'

Voegwoorden zijn: omdat, want, daarom

Slide 9 - Slide

7. voegwoorden van tijd
Geven aan wanneer dingen zich afspelen

'Hij brengt de kinderen naar sport voordat hij naar zijn werk gaat'.

Voegwoorden zijn: nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat

Slide 10 - Slide

8. voegwoorden van voorwaarde
Geeft een voorwaarde van de eerste zin voor de tweede zin.

'Hij gaat naar de kroeg, tenzij hij zich verslaapt.'

Voegwoorden zijn: mits, tenzij, wanneer, als, indien, opdat

Slide 11 - Slide

9. voegwoorden van samenvatting, conclusie
Geeft een conclusie, samenvatting van het voorafgaande.

'Iedereen heeft genoten, dus het was een goed feest.'

Voegwoorden zijn: kortom, samenvattend, het belangrijkste overziend, alles op een rijtje gezet, dus

Slide 12 - Slide

opsomming
voorbeeld
doel - middel
tegenstelling
reden, gevolg, verklaring
oorzaak - gevolg
tijd
voorwaarde
samenvatting, conclusie
zodoende
indien
tevens
toch
zolang
kortom
neem nou
want
met behulp van

Slide 13 - Drag question

Kom maar terug ... je aan de voorwaarden kunt voldoen
A
Aangezien
B
Zodra
C
Totdat

Slide 14 - Quiz

Het moet klinken ... je teveel gedronken hebt
A
Nu
B
Alsof
C
Als

Slide 15 - Quiz

Lees eerst de gebruiksaanwijzing …. u het apparaat in gebruik neemt.
A
Voordat
B
Als
C
Nadat

Slide 16 - Quiz

Kampioen zullen zij niet worden, … er een wonder gebeurt.
A
Indien
B
Tenzij
C
Doordat

Slide 17 - Quiz

.... de voorwaarden zijn aangepast, wordt die therapie niet meer vergoed door de verzekering.
A
Naarmate
B
Zolang
C
Sinds

Slide 18 - Quiz

Wij repareren uw fiets ... u boodschappen doet!
A
Net als
B
Intussen
C
Terwijl

Slide 19 - Quiz

Wat gebeurt er .… hij niet op tijd zijn proefwerk afheeft?
A
Zolang
B
Nadat
C
Als

Slide 20 - Quiz

Hij doet dit …. hij sterk en mannelijk wil overkomen.
A
Tenzij
B
Omdat
C
Waardoor

Slide 21 - Quiz

oefenen
Maken op Studiemeter: Via Starttaal online / 3F / Stijl / Voegwoorden / oefening 1,2,3


Klaar? / Vrijstelling? Lees alvast de tekst voor de volgende les (staat in Periodeplan): Juist over skiën zijn geen afspraken te maken

Slide 22 - Slide

timer
15:00

Slide 23 - Slide

huiswerk
Lezen tekst:  Juist over skiën zijn geen afspraken te maken

Slide 24 - Slide

sollicitatiebrief les 2

Terugblik vorige les 

Slide 25 - Slide

Voegwoorden

Slide 26 - Slide

Planning en doelen
Planning:
  • Uitleg voegwoorden
  • Quiz
  • Studiemeter
  • Afsluiting

Doelen:
  • Jullie herkennen voegwoorden
  • Weten welke soorten verbanden er zijn.

Slide 27 - Slide

Wat zijn voegwoorden?
Woorden die zinnen of woorden
aan elkaar voegen.

Je kunt hieruit het verband van een
zin ontdekken.

Slide 28 - Slide

De verbanden
  1. Voegwoorden van tijd
  2. Voegwoorden van voorwaarde
  3. Voegwoorden van reden, oorzaak en gevolg
  4. Tegenstellende voegwoorden
  5. Voegwoorden van toegeving
  6. En, dat en of

Slide 29 - Slide

1. Voegwoorden van tijd
Geven aan in welke volgorde dingen zich afspelen

'Hij brengt de kinderen naar sport voordat hij naar zijn werk gaat'.

Voegwoorden zijn:
Nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat.

Slide 30 - Slide

2. Voegwoorden van voorwaarde
Geeft een voorwaarde van de eerste zin voor de tweede zin.

'Hij gaat naar de kroeg, tenzij hij zich verslaapt.'

Voegwoorden zijn:
Mits, tenzij, wanneer, als en indien

Slide 31 - Slide

3. Voegwoorden van reden, oorzaak en gevolg
Geven een reden waarom iets gebeurt
Geven de oorzaak van iets of het gevolg.

'Piet begon te schreeuwen, omdat hij het zat was.'

Voegwoorden zijn:
Omdat, doordat, zodat en opdat.

Slide 32 - Slide

4. Tegenstellende voegwoorden
Geven een tegenstelling tussen zinnen aan

'Piet wilde niet naar het feest, maar Henk wel.'

Voegwoorden zijn:
Maar, echter, doch

Slide 33 - Slide

5. Voegwoorden van toegeving
Lijkt op een tegenstelling. Je geeft iets toe; maakt het minder erg.

'Ik vond het een vervelende man, hoewel hij wel goed kon uitleggen.'

Voegwoorden zijn: hoewel, ofschoon, al

Slide 34 - Slide

Overige voegwoorden
Voegwoorden: en, dat en of

'Hij ging zwemmen en hardlopen.'
'Rij jij of rij ik?'
'Ze vroeg of het leuk was'.
'Ik vertelde dat ik ziek was'.

Slide 35 - Slide

Kom maar terug ... je aan de voorwaarden kunt voldoen
A
Aangezien
B
Zodra
C
Totdat

Slide 36 - Quiz

Het moet klinken ... je teveel gedronken hebt
A
Nu
B
Alsof
C
Als

Slide 37 - Quiz

Lees eerst de gebruiksaanwijzing …. u het apparaat in gebruik neemt.
A
Voordat
B
Als
C
Nadat

Slide 38 - Quiz

Kampioen zullen zij niet worden, … er een wonder gebeurt.
A
Indien
B
Tenzij
C
Doordat

Slide 39 - Quiz

.... de voorwaarden zijn aangepast, wordt die therapie niet meer vergoed door de verzekering.
A
Naarmate
B
Zolang
C
Sinds

Slide 40 - Quiz

Wij repareren uw fiets ... u boodschappen doet!
A
Net als
B
Intussen
C
Terwijl

Slide 41 - Quiz

Wat gebeurt er .… hij niet op tijd zijn proefwerk afheeft?
A
Zolang
B
Nadat
C
Als

Slide 42 - Quiz

Hij doet dit …. hij sterk en mannelijk wil overkomen.
A
Tenzij
B
Omdat
C
Waardoor

Slide 43 - Quiz

Studiemeter
STUDIEMETER / 2F / STIJL / VOEGWOORDEN / OEFENING 5,6,10

Bij vrijstelling 3F

Slide 44 - Slide

BELANGRIJK!!!
Volgende week staat er een toa-toets LEZEN voor je klaar van maandag 18 mei 9:00 - vrijdag 22 mei 15:00. Je maakt de toets op een zelf gekozen moment in de aangegeven week, dus niet onder lestijd.

Zorg dat je op een plek zit waar je niet gestoord zal worden tijdens het maken van de toetsen. Je hebt een uur per toets en bedenk dat je de toets niet op pauze kan zetten. Voor studenten met een dyslexieverklaring (= bekend bij examenbureau) of ander recht op verlenging, staan de toetsen langer open.

De resultaten worden gebruikt voor de leermeter.

Slide 45 - Slide

Anagram
https://www.wordplays.com/
anagram-solver/

Slide 46 - Slide