This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
VWO 2 - Woche 12 - Stunde 3
Slide 1 - Slide
Planung
Weißt du es noch?
Grammatik: de 4e naamval
Grammatik: persoonlijk voornaamwoorden & voorzetsels met de vierde naamval
Machen: Aufgabe 20 - 29
Ziele
Je kent het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de vierde naamval.
Je kent de voorzetsels met de 4e naamval.
Slide 2 - Slide
Personalpronomen Akkusativ (4e naamval)
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
ons
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?
Slide 3 - Drag question
1e naamval
ich - ik
du - jij
er - hij
sie - zij
es - het
wir - wij
ihr - jullie
sie - zij
Sie - u
wer -wie?
4e naamval
mich - mij
dich - jou
ihn - hem
sie - haar
es - het
uns - ons
euch - jullie
sie - hen
Sie - u
wen - wie?
Slide 4 - Slide
Welches Bett ist für mich? - Welk bed is voor mij?
Ich habe ein Poster für dich gekauft. - Ik heb een poster voor jou gekocht.
Hast du eine Lampe für ihn? - Heb je een lamp voor hem?
Hier ist ein Stuhl für sie. - Hier is een stoel voor haar.
Haben Sie eine Wohnung für uns? - Heeft een een woning voor ons?
Ich habe die Möbel für euch bezahlt. - Ik heb de meubels voor jullie betaald.
Hier sind noch Stühle für sie. - Hier zijn nog stoelen voor jullie.
Was kann ich für Sie tun? - Wat kan ik voor u doen?
Für wen hast du das mitgebracht? - Voor wie heb je dat meegenomen?
De vormen mich, dich enzovoort zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.
In het Nederlands kennen we deze verandering van het persoonlijk voornaamwoord ook.
Slide 5 - Slide
Voorzetsels met Akkusativ4e naamval:
durch - door
für - voor
gegen - tegen
ohne- zonder
um - om
bis - tot
entlang- langs
Na deze voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.
Slide 6 - Slide
1) Sie hat (zonder hem) gesungen.
ohne(+4 )ihn
2) Erik hat sich (tegen mij) gestoßen.
gegen(+4 )mich
3)(Om ons) brauchst du dich keine Sorgen zu machen.
um (+4) uns
4) (Voor wie) ist der Spiegel?
für (+4) wen
uitleg
Slide 7 - Slide
Ich habe das für .... (jullie) gemacht. (S.42)
A
uns
B
ihr
C
euch
D
sie
Slide 8 - Quiz
Alles dreht um .... (mij). (S.42)
A
mir
B
me
C
ich
D
mich
Slide 9 - Quiz
Warum machst du dich Sorgen um (hij)? (S.42)
A
er
B
ihm
C
ihn
D
ihnen
Slide 10 - Quiz
Wer spielt morgen ....(tegen ons)? (S.42/44)
Slide 11 - Open question
(Zonder jou).... will ich hier nicht wohnen. (S.42/44)