3e jaar h/v - 1.1 Waar heb jij behoefte aan?

Of Goedemiddag!!!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Of Goedemiddag!!!

Slide 1 - Slide

H1: Geld moet rollen

Slide 2 - Slide

H 1.1: Waar heb jij behoefte aan?


Programma:

  • Lesdoelen par. 1.1
  • Uitleg en instructie
  • Maken  opdrachten
  • Huiswerk volgende les

Slide 3 - Slide

Par. 1.1: Waar heb jij behoefte aan
Lesdoelen:
  • Je weet wat er wordt bedoeld met behoeften in de economie en je kunt benoemen welke soorten behoeften er bestaan.
  • Je kunt uitleggen wat schaars betekent in de economie.
  • Je weet wat het verschil is tussen goederen en  diensten.
  • Je kunt uitleggen wat alternatief aanwendbaarheid inhoudt. 

Slide 4 - Slide

Uitleg en instructie...

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Schaarste
Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig zoals tijd en geld. Deze middelen zijn beperkt, dat noem je schaarste.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

1

Slide 13 - Video

Zijn er vragen?

Slide 14 - Slide

Schaarste betekent in de economie ...
A
dat er weinig van is.
B
dat mensen secundaire behoeften hebben.
C
dat je middelen te beperkt zijn om in al je behoeften te voorzien.
D
dat mensen zich door reclame laten beïnvloeden.

Slide 15 - Quiz

Is schaarste hetzelfde als zeldzaam?
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 16 - Quiz

Is er bij het bouwen en online zetten van een website sprake van schaarste?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Is de kleding van Burberry schaars?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

De belangrijkste middelen binnen de economie zijn..
A
Tijd en geld
B
Tijd en arbeid
C
Arbeid en geld
D
Arbeid en vrije goederen

Slide 19 - Quiz

Wat is consumeren?
A
Een zonnebril kopen en daarna op marktplaats zetten.
B
Een nieuwe Iphone kopen
C
Een verzekering afsluiten.
D
Een sprookje vertellen.

Slide 20 - Quiz

Wat betekent alternatief aanwendbaar?
A
dat het op kan gaan
B
dat je er niets voor hoeft te doen
C
dat je het op verschillende manieren kunt gebruiken
D
dat je ervoor moet werken om het te krijgen

Slide 21 - Quiz

Stelling I: Een goed is alternatief aanwendbaar als je het voor verschillende prijzen kunt kopen.
Stelling II: Bij zelfvoorziening maak je zelf het goed dat je nodig hebt.
A
Alleen stelling I is juist.
B
Alleen stelling II is juist.
C
Beide stellingen zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 22 - Quiz

Waar of niet waar?
Drinkwater is een vrij goed.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Maken opgaven
Maken opdrachten 1 t/m 13, behalve 4, 10 en 12


Slide 24 - Slide

Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
  • Je weet wat er wordt bedoeld met behoeften in de economie en je kunt benoemen welke soorten behoeften er bestaan.
  • Je kunt uitleggen wat schaars betekent in de economie.
  • Je weet wat het verschil is tussen goederen en diensten.
  • Je kunt uitleggen wat alternatief aanwendbaarheid inhoudt. 

Slide 25 - Slide