Herhaling U2 H3

Herhaling unité 2+3 havo/vwo 3
1 / 37
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling unité 2+3 havo/vwo 3

Slide 1 - Slide

Wat zijn de uitgangen in de futur?

Slide 2 - Open question


Ils ________ (choisir -futur)
Grammaire 'futur'
A
choisiraient
B
choisiront
C
choisirent
D
choisont

Slide 3 - Quiz


futur :
hij zal zijn
Grammaire 'futur'
A
il sera
B
il aura
C
il ira
D
il voudra

Slide 4 - Quiz


Nous ________ (aller -futur simple)
Grammaire 'futur'
A
allons aller
B
allons
C
allerons
D
irons

Slide 5 - Quiz


Je ________ (vendre -futur simple)
Grammaire 'futur'
A
vendreai
B
vendrai
C
vendai
D
vendrais

Slide 6 - Quiz


Le futur (simple):
je - danser - futur simple

Slide 7 - Open question

Je ... (rencontrer, futur)

Slide 8 - Open question

Je (écrire, futur)

Slide 9 - Open question

Jullie gaan het werkwoord weten (savoir) leren in de onderstaande drie tijden. Sleep de juiste vorm werkwoorden naar de juiste tijd.
le présent
le passé composé
l'imparfait
ik wist
ik weet
ik heb geweten

Slide 10 - Drag question

  Zet de vervoegingen van het werkwoord 'savoir' in de goede volgorde.
savoir
il, elle, on sait
nous savons
tu sais
vous savez
ils savent
je sais

Slide 11 - Drag question

Jullie weten
A
Vous sait
B
Vous savons
C
Vous savez
D
Vous savent

Slide 12 - Quiz

Ik heb geweten
A
J'ai su
B
Je suis su

Slide 13 - Quiz

Jij hebt geweten

Slide 14 - Open question

Hij weet

Slide 15 - Open question

Zij heeft geweten

Slide 16 - Open question

Nu jullie: Sleep de juiste vorm van savoir in de imparfait naar de juiste persoonsvorm.
Savoir: l'imparfait

Je

Tu
Il
Nous
Vous
Ils
savais
savions
savaient
savait
savais
saviez

Slide 17 - Drag question

Zij (mmv) wisten

Slide 18 - Open question

Vragen stellen in het Frans.
Op hoeveel manieren kan dat ?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 19 - Quiz

Maak de volgende zin vragend (inversie):
Tu as un chat

Slide 20 - Open question

Maak de volgende zin vragend (inversie):
Elle a seize ans

Slide 21 - Open question

écrire
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
écris
écris
écrit
écrivons
écrivez
écrivent

Slide 22 - Drag question

ik schrijf
A
je écris
B
j'écris
C
j'écrit
D
j'écrire

Slide 23 - Quiz

jullie schrijven
A
vous écrivez
B
vous écrirez
C
nous écrirons
D
nous évrivons

Slide 24 - Quiz

Vul zelf in. ___ avec un stylo? (Schrijf jij)

Slide 25 - Open question

Vul zelf in. ___ un message sur Insta. (zij schrijft)

Slide 26 - Open question

ai écrit
as écrit
a écrit
avons écrit
avez écrit
ont écrit
J' ___
Tu ___
Il, elle, on ___
Nous ___
Vous ____
Ils, elles ___

Slide 27 - Drag question

Le verbe écrire à l'imparfait

Slide 28 - Slide

imparfait
  • Neem de nous-vorm van de présent (nous écrivons)
  •  Haal -ons eraf
  • Voeg de juiste uitgang toe (-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient) 

Slide 29 - Slide

___ la phrase au tableau. (jullie schreven)
A
Vous écrivez
B
Vous écriviez

Slide 30 - Quiz

___ un livre (zij schreven, m.)
A
Ils écriront
B
Ils écrivaient

Slide 31 - Quiz

Vul zelf in. ___ avec un crayon. (hij schreef)

Slide 32 - Open question

Vul zelf in. ___ . (wij schreven)

Slide 33 - Open question

futur
  • Neem het hele werkwoord (écrire)
  • Haal de -e eraf (écrir)
  •  Voeg de juiste uitgang toe (-ai, -as, -a, ons, -ez, -ont) 

Slide 34 - Slide

ik zal schrijven
Jij zult schrijven
Hij zal schrijven
Wij zullen schrijven
Jullie zullen schrijven
Zij zullen schrijven
nous écrirons
Vous écrirez
Ils écriront
J'écrirai
Tu écriras
Il écrira

Slide 35 - Drag question

___ un message sur Facebook. (zij zullen schrijven, v.)
A
Elles écriront
B
Elles écrirons

Slide 36 - Quiz

Vul zelf in. ___ ses données. (zij zal schrijven)

Slide 37 - Open question