Thema 6 basisstof 4

1 / 47
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning
  • Thema 6 Basistof 4
  • Filmpjes met uitleg
  • Opdrachten

Slide 2 - Slide

Wat ga je doen?
In deze les staat basisstof 4 centraal. Hierbij komt aanbod:
  • Transplantatie
  • Bloedgroepen
  • Bloedtransfusie
  • Resusfactor

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Transplantatie
Aangetast weefsel / orgaan vervangen door ander weefsel/orgaan
  • Van zichzelf 
  • Ander mens (donor) 
  • Ander organisme 

Probleem --> afstoting reacties
  • Eiwitten op membraan --> door immuunsysteem als antigeen herkend.

Slide 5 - Slide

Transplantatie
  • Lees bladzijde 270 door
  • Bekijk daarna de komende slides

Slide 6 - Slide

Transplantatie
Antigenen bij mensen: HLA-systeem
  • Humaan Leukocyt Antigeen 
Op bijna alle cellen eiwitten: MHC eiwit
  • Uniek voor alle mensen 
  • 1-eiige tweelingen identiek 
Vier groepen -> duizenden combinaties
Als orgaan in contact komt met andere HLA-code -> afstoting

Slide 7 - Slide

Principe transplantatie
  • HLA-code van patiënt bepalen 
  • Opslaan in computer bij Eurotransplant 
  • Als potentiële donor komt: HLA-code bepalen -> naar Eurotransplant 
  • Matchen: juiste patiënt erbij zoeken 

Slide 8 - Slide

Donor worden
  • Nieuwe wet 
  • Als je niet kiest, dan komt er in het register bij je naam te staan: ‘Geen bezwaar tegen orgaandonatie’.  
  • Dan kies je vanzelf voor donatie. Bij overlijden vertelt de arts dit aan de familie. De organen gaan dan naar een patiënt.  
  • Als je wel kiest, welke keuzes: 
  1. Keuze 1: Ja, ik geef toestemming voor orgaandonatie 
  2. Keuze 2: Nee, ik geef geen toestemming voor orgaandonatie 
  3. Keuze 3: Mijn partner of familie beslist 
  4. Keuze 4: Een door mij gekozen persoon beslist 

Slide 9 - Slide

Levende donoren
  • HLA-code lijkt erg op elkaar -> weinig afstotingskans 
  • Medische risico’s voor donor 
  • Psychische risico’s voor donor 

Slide 10 - Slide

Levende donoren
  • Moeten vlak voor overlijden gezond zijn 
  • Moeten levend in het ziekenhuis aankomen en daar overlijden 
  • Direct organen uitnemen 
  • Psychisch zwaar voor nabestaanden 
  • Proberen ze je wel te helpen of hebben ze meer aan je organen? 

Slide 11 - Slide

Xenotransplantatie
Gebruik van organen van andere diersoorten
  • Vb: varkenshart 
Voordelen
  • Heel veel donoren beschikbaar 
Nadelen:
  • Ziektes van varkens overnemen 
  • Afstoting (voorkomen via gen. manipulatie?) 
  • Misbruik van dieren 

Slide 12 - Slide

Afstotingsreacties
  • HLA systeem vrijwel nooit identiek donor – acceptor 
  • T-cellen acceptor – donororgaan eiwit op cellen herkennen als antigeen 
                 -  Cellulaire afweer
                 -  Niet zo snel
  • Soms B-cellen herkennen antigeen --> hele snelle afstoting met antistoffen --> acute afstoting 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Met één nier kan men leven. Wanneer beide nieren niet goed werken, wordt soms een niertransplantatie uitgevoerd. In het lichaam van een nierpatiënt wordt dan een gezonde nier geplaatst van iemand anders, de donor.
Lichaamsvreemde stoffen in de donornier kunnen na zo’n transplantatie een afstotingsreactie in het lichaam van de ontvanger veroorzaken.

Waaruit bestaat zo’n afstotingsreactie?
A
rode bloedcellen maken antigenen
B
rode bloedcellen maken antistoffen
C
witte bloedcellen maken antigenen
D
witte bloedcellen maken antistoffen

Slide 15 - Quiz

Tegenwoordig wordt regelmatig weefsel- of orgaantransplantatie toegepast. Een belangrijk probleem hierbij is de afweer die optreedt in het lichaam van de patiënt, waardoor afstoting van het ontvangen weefsel of orgaan kan optreden. Bij het herkennen van de eigen lichaamscellen en bij deze afweer tegen lichaamsvreemde elementen spelen de zogeheten HLA-factoren een belangrijke rol. HLA-factoren zijn membraaneiwitten. De HLA-moleculen en de genen voor deze eiwitten worden verdeeld in de groepen A, B, C en D. Zowel groep A, als B, als C, als D omvat meer dan twee allelen die met nummers worden aangegeven, bijvoorbeeld A1, A2, A3, enzovoort. Een jongen heeft voor de HLA-factoren het genotype A1 A3, B2 B4, C5 C7, D1 D4. Zijn moeder heeft daarvoor het genotype A1 A2, B4 B5, C2 C5, D3 D4. Welke allelen voor de HLA-factoren heeft deze jongen van zijn vader overgeërfd, wanneer men er van uitgaat dat er geen mutatie optreedt?
A
A2, B5, C2 en D3
B
A1, B4, C5 en D4
C
A3, B2, C7 en D1

Slide 16 - Quiz

Wat ga je doen?

  • Maken opdracht 26 en 27
  • Lees bladzijde 271 t/m 275

Slide 17 - Slide

Bloedgroepen
In de volgende slides komen de verschillende bloedgroepen aanbod. Ik verwijs naar websites waarbij het wordt uitgelegd. Neem deze animaties goed door.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Bloedgroepen
  • Rode bloedcellen bevatten twee mogelijke eiwitten (antigenen) 
  • Eiwit      ->     Bloedgroep 
             A                         A
            B                          B
            A en B               AB
            Geen                 nul (0)

Slide 20 - Slide

Bloedgroep en antistof
Antigeen --> Antistof
        A         -->   anti- B
        B         -->   anti A
       AB       -->   geen
       0          -->   anti-A en anti B
Deze antistof heb je vanaf je geboorte af in je bloed (bacteriën in je darmen).

Slide 21 - Slide

Klontering
  • Antigenen donor op bloedcel reactie tegen antistof ontvanger in plasma. 
  • Gevolg: klontering bloedcellen 
                  cel-klonten blijven hangen in haarvaten
                   cellen kapot: hemoglobine in bloedplasma (hemolyse)
  • Hemolyse: GEVAAR --> beschadiging hersenen en nieren --> zelfs dood

Slide 22 - Slide

Bloedgroep 0 = algemeen donor
Bloedgroep AB = algemeen ontvanger



Bloedgroep O is een algemene donor, die kan aan iedereen gegeven worden.
Als je bloedgroep AB hebt kan je alle bloedgroepen ontvangen.

Slide 23 - Slide

Bloedgroepen
In de volgende slide staat een link met informatie over de bloedgroepen, neem deze door.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link

Bloedtranfusies
In de volgende slide staat een link met informatie over  bloedtransfusies, neem deze door.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Link

Tot voor kort kon een niertransplantatie alleen plaatsvinden als de donor en de ontvanger passende bloedgroepen hadden. Door een nieuwe techniek speelt de bloedgroep bij deze transplantatie geen rol meer. Bij die techniek worden bij de nierpatiënt de antistoffen tegen de donorbloedgroep uit het bloed gefilterd. Alle andere antistoffen gaan terug in het lichaam.

Jasmijn is nierpatiënt en komt in aanmerking voor een niertransplantatie. Ze heeft bloedgroep 0. Door de nieuwe techniek kan zij van haar broer Mark een donornier ontvangen. Mark heeft bloedgroep A.
Voordat de transplantatie wordt uitgevoerd, wordt het bloed van Jasmijn gefilterd.

Welke antistoffen worden uit haar bloed verwijderd?
A
alleen anti-A
B
alleen anti-B
C
anti-A en anti-B

Slide 28 - Quiz

Anne is nierpatiënt. Haar man Joris biedt zich als nierdonor voor Anne aan. De weefseltypen van beiden komen voldoende overeen. Anne heeft bloedgroep B en Joris heeft bloedgroep A. Gelet op de bloedgroepen is Joris geen geschikte donor voor Anne. Wat is hiervoor de reden?
A
Het bloed van Anne bevat anti-A.
B
Het bloed van Anne bevat anti-B.
C
Het bloed van Anne bevat anti-B.
D
Het bloed van Anne bevat antigeen B.

Slide 29 - Quiz

Resusfactor
  • De resusfactor is een eiwit wat op de celmembranen van een rode bloedcel voorkomt --> resusantigeen (resusfactor). 85% van de mensen hebben dit resusantigeen.
          - Rh + = positief (85%)
          - Rh- = negatief, maakt antiresus na contact met Rh+ bloed.

  • Erfelijkheid: 
         - Allel D = voor Rh + (dominant)
         - Allel d = voor Rh – (recessief)

Slide 30 - Slide

Resusbaby
  • Als de moeder is resusnegatief is, en is in verwachting van een resuspositief kind dan komt de resusfacot van de vader. 
  • Bij deze zwangerschap levert dat geen problemen op
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen 
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 31 - Slide

In de volgende slides staat een link met informatie over de resusfactor, neem deze door.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Bloedgroepbepaling
In de volgende slide staat een link met informatie over de bloedbepalingen, neem deze door.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Link

Een resusbaby ontstaat als de moeder resusnegatief is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat resuspositief is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.

Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 36 - Quiz

Anja heeft bloedgroep 0+

Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-resus
B
alleen anti-A en anti-B
C
zowel anti-A, anti-B als anti-resus

Slide 37 - Quiz

Bloedgroep AB+ (met resusfactor) komt vaker voor dan bloedgroep AB- (zonder resusfactor).
Iemand met bloedgroep AB+ krijgt bij een operatie rode bloedcellen toegediend.
Er zijn op dat moment zowel rode bloedcellen van het type AB+ als van het type AB- beschikbaar.

Welk type rode bloedcellen kan worden gebruikt zonder dat klontering van bloedcellen bij deze ontvanger optreedt?
A
alleen rode bloedcellen van het type AB+
B
alleen rode bloedcellen van het type AB-
C
zowel rode bloedcellen van het type AB+ als van het type AB-

Slide 38 - Quiz

Een vrouw heeft resus-negatief bloed. Indien zij in verwachting is van een kind met resuspositief bloed, bestaat er in bepaalde gevallen een kans dat rode bloedcellen van het kind worden afgebroken.
Hoe kan enkele maanden voor de geboorte van het kind worden nagegaan of er gedeeltelijke afbraak van het bloed van het kind zal plaatsvinden?
A
Het bloed van het kind onderzoeken op de aanwezigheid van resus-antigenen.
B
Het bloed van het kind onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen resusnegatief bloed.
C
Het bloed van de moeder onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen resusnegatief bloed.
D
Het bloed van de moeder onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen resusantigenen.

Slide 39 - Quiz

Iemand met bloedgroep A krijgt bloed van iemand met bloedgroep AB.
Kan dat? Leg uit.

Slide 40 - Open question

Iemand met bloedgroep O krijgt bloed van iemand met bloedgroep AB.
Kan dat? Leg uit.

Slide 41 - Open question

Samenvatting
In de slide hierna vinden jullie een fimpje met een samenvatting van deze basisstof. Bekijk deze.

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

Wat ga je doen?
  • Maken opdracht 26 t/m 32

Slide 44 - Slide

Ik wil graag van jullie de gemaakte opgaven ontvangen (vraag 26 t/m 32). Maak een foto van de gemaakte opgaven, en upload die hier.

Slide 45 - Open question

Ik wil graag van jullie de gemaakte opgaven ontvangen (vraag 26 t/m 32). Maak een foto van de gemaakte opgaven, en upload die hier. Mochten jullie aan 1 foto niet genoeg hebben, jullie kunnen hier deel 2 inleveren.

Slide 46 - Open question

Ik wil graag van jullie de gemaakte opgaven ontvangen (vraag 26 t/m 32). Maak een foto van de gemaakte opgaven, en upload die hier. Mochten jullie aan 1 foto niet genoeg hebben, jullie kunnen hier deel 3 inleveren.

Slide 47 - Open question