Signaalwoorden - les 57

Signaalwoorden
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Planning
  • Terugblik
  • Doelen
  • Wat weet je nog?
  • Uitleg
  • Opdracht(en)
  • Afsluiten 

Slide 2 - Slide

Terugblik
In de vorige les heb je geleerd op welke manieren je een moeilijke zin kunt begrijpen.

Slide 3 - Slide

Doelen van de les
  • Je weet welke tekstverbanden er zijn en welke signaalwoorden erbij horen.
  • Je kunt tekstverbanden in een tekst herkennen aan de gebruikte signaalwoorden.
  • Je kunt uitleggen welke rol signaalwoorden in zinnen en teksten hebben.

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog over signaalwoorden?

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Slide

Opsomming
Noemt verschillende dingen die bij elkaar horen.
En, ook , bovendien, ten eerste, ten tweede, verder

Slide 7 - Slide

Tegenstelling
Geeft het tegenovergestelde aan van wat eerder is gezegd.
Maar, daarentegen, desondanks, echter, integendeel, terwijl, 
enerzijds ... anderzijds, alhoewel

Slide 8 - Slide

Tijd
Geeft de volgorde aan waarin iets gebeurt.
Eerst, nadat, toen, terwijl, wanneer, dan, daarna, dadelijk, intussen

Slide 9 - Slide

Oorzaak - gevolg
Geeft aan wat het gevolg is van iets.
Omdat, want, zodat, daardoor, daarom, aangezien


Slide 10 - Slide

Doel - middel
Geeft aan wat het middel is om een doel te bereiken.
Waarmee, daarmee, met het doel, door middel van, door, om, 
met behulp van

Slide 11 - Slide

Voorbeeld
Geeft een voorbeeld van iets wat eerder of later genoemd wordt.
Denk aan, zo, bijvoorbeeld, zoals, onder andere, als


Slide 12 - Slide

Verduidelijking
Legt uit wat er met een andere zin bedoelt wordt.
Dit betekent, met name, dit houdt in, dat wil zeggen, onder meer

Slide 13 - Slide

Conclusie
Geeft een conclusie of samenvatting van wat daarvoor is gezegd.
Dus, concluderend, dan ook, kortom, samengevat

Slide 14 - Slide

Voorwaarde
Geeft aan wat er nodig is of moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
Als, wanneer, tenzij, mits, indien

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Opdrachten maken
Wat: Je maakt les 57. Maak opdracht 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8.

Hoe: Je maakt de opdrachten in je schrift. Je mag zachtjes overleggen.
Tijd: Je hebt tot het einde van de les.
Klaar:     - Nakijken
               - NUMO
               - Lezen

Slide 18 - Slide

Heb je je doelen behaald?
  • Je weet welke tekstverbanden er zijn en welke signaalwoorden erbij horen.
  • Je kunt tekstverbanden in een tekst herkennen aan de gebruikte signaalwoorden.
  • Je kunt uitleggen welke rol signaalwoorden in zinnen en teksten hebben.

Slide 19 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 20 - Mind map