Period 2 lesson 12 How to use a paper dictionary NEW

How to use a paper dictionary
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

How to use a paper dictionary

Slide 1 - Slide

Van Dale pocketwoordenboek
Engels - Nederlands
(deze woordenboeken liggen in de kast van het examenlokaal)

Per student een woordenboek E-N nodig.
Going Dutch
Do you know any English words that are originally Dutch?

Slide 2 - Slide

Apartheid.
Going Dutch (sometimes written with lower-case dutch) is a term that indicates that each person participating in a paid activity covers their own expenses.

Slide 3 - Video

YouTube 2:34
An Aussie talking about English words that have a Dutch origin.
- Wildebeest
- Coleslaw
- Coney Island
- Cruise
- Spook
- Cookie
- Yacht
- Santa Claus
- Booze
- Pinky


GOAL
You will learn how to use a paper dictionary.

You will learn how to find abbreviations (afkortingen).

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Write down the 26 letters of the
a l p h a b e t in alphabetical order.

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Let's practice
- to sort words alphabetically
 - to use your dictionary

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Where would you find this word
in your dictionary?
A
Between: SANDWICH - STOP
B
Between: SUCCESS - SYSTEMATIC

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Squeeze
3 ingangen

1 (zn) pressie
1.4 schaarste

2 (ww)
figuurlijk

3. (ww) knijpen

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Accent
The = het betreft een zelfstandig naamwoord
accent / accent = klemtoon
eksent / eksent = uitspraak

1 accent / 2 accent = zelfde schrijfwijze maar ander betekenis OF andere uitspraak

klemtoon, uitspraak = komma tussen kleine betekenisverschillen (bij grotere betekenisverschillen staat er een ; ertussen)

the ~ is on exotic flowers = voorbeeld met belangrijkste woord in blauw

[ook fig] = extra informatie [ook figuurlijk]
~ heet een 'tilde'

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Prefixes
Basiswoorden kunnen worden uitgebreid met een
prefix = voorvoegsel

De betekenis verandert dan!
Frequent / Infrequent
 Gratitude / Ingratitude

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Suffixes
Basiswoorden kunnen worden uitgebreid met een
suffix = achtervoegsel

De betekenis verandert dan!
Fear / Fearless
 To prevent / Preventable

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Arrange the following words in the correct order
Let's try to put words in the correct alphabetical order ...

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Drag the numbers to the words.
1
2
3
4
5
6
7
Application
Yield
Heritage
Art
Enjoy
Knowledge
Entertainment

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

Dictionary race
Use your dictionary 
to look up 
the 7 words.

Check the page number.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

On which page can we find the word
KNOWLEDGE
A
328
B
222
C
327
D
223

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

On which page can we find the word
ENTERTAINMENT
A
200
B
242
C
112
D
161

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Dictionary race
On your exam you have 90 minutes to answer 
40 questions.
So for the following words I've set a timer!

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

On which page can we find the word
HERITAGE
A
123
B
252
C
279
D
125

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

On which page can we find the word
ART
A
30
B
33
C
32
D
39

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

On which page can we find the word
YIELD
A
402
B
502
C
702
D
602

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

On which page can we find the word
ENJOY
A
155
B
199
C
188
D
111

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

On which page can we find the word
APPLICATION
A
35
B
34
C
27
D
28

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

abbreviations = afkortingen

Slide 23 - Slide

Where to find abbreviations in your dictionary?
Noteer de betekenis van de afkorting: e.g.

Slide 24 - Open question

e.g. vind je in het woordenboek alfabetisch bij de EG.
e.g.
[in het woordenboek bij eg]
e.g. = exempli gratia =
 for example = bijvoorbeeld.

"There are many places in the world I would like to visit,
e.g. India, China and Japan."

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Noteer de betekenis van de afkorting: i.e.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

i.e.
[in het woordenboek bij ie]
i.e. = id est = in other words 
= met andere woorden.

"All employees will receive the standard discount;
 i.e., 20 percent."

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Noteer de betekenis van de afkorting: n/a.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

n/a
[in het woordenboek bij N]
n/a = not applicable 
= niet van toepassing.

Often used in forms.


Ready for the exam?
yes
Do you own a dictionary?
n/a

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden: 
- zoek op het 'hele werkwoord'
- let op onregelmatige werkwoorden
- achterin vind je lijst met onregelmatige werkwoorden
Zelfstandige naamwoorden:
- zoek op het 'enkelvoud' (men > man / teeth > tooth)
Spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen
- zoek op het belangrijkste woord (zelfst. nw. of ww.)
Kijk goed of er meerdere betekenissen staan!
"Het woord staat niet in het woordenboek"
NED - ENG

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

  • FACET B1 2022-2023
  • in 30 minuten
  • vragen 1 - 12
We will use your answers on question 1-4 in the next lesson!

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Slide

This item has no instructions