Wat heb je geleerd? H3

Formatieve toets H3

Een formatieve toets:
  • geeft jou aan wat je beheerst en wat je nog moet leren of oefenen. Hierdoor volg je je eigen leerproces.
  • is een hééééél goede oefening om je voor te bereiden voor een (summatieve) toets.
  • kun je zo vaak oefenen als nodig is.

          
Proef jouw "soep" tussendoor en met regelmaat.
1 / 35
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 35 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Formatieve toets H3

Een formatieve toets:
  • geeft jou aan wat je beheerst en wat je nog moet leren of oefenen. Hierdoor volg je je eigen leerproces.
  • is een hééééél goede oefening om je voor te bereiden voor een (summatieve) toets.
  • kun je zo vaak oefenen als nodig is.

          
Proef jouw "soep" tussendoor en met regelmaat.

Slide 1 - Slide

LET OP!
Maak de opgaven in je schrift.
Op de oranje dia´s staan de uitwerkingen. 
Kijk heel goed na, verbeter en begrijp de fouten. 

                                           EN BLIJF OEFENEN!

Slide 2 - Slide

opgave 1
Teken de grafiek bij de formule.  

Slide 3 - Slide

Uitwerking opgave 1
t
0
2
B
-2
4

Slide 4 - Slide

opgave 2

Ligt het punt (4, 4) op de grafiek?
Laat altijd zien met een berekening. 

Slide 5 - Slide

uitwerking opgave 2

Ligt het punt (4, 4) op de grafiek?
Laat altijd zien met een berekening. 
A (4, 4)
    (x-coördinaat, y coördinaat)

y = -4 x 4 + 8 = -8      4

Punt A ligt niet op de grafiek.  

Slide 6 - Slide

opgave 3

Ligt het punt (-7, 36) op de grafiek?
Laat altijd zien met een berekening. 

Slide 7 - Slide

uitwerking opgave 3

Ligt het punt (4, 4) op de grafiek?
Laat altijd zien met een berekening. 
A (-7, 36)
    (x-coördinaat, y coördinaat)

y = -4 x -7 + 8 = 36

Punt A ligt op de grafiek.  

Slide 8 - Slide

opgave 4

Maak van de twee formules een vergelijking en los de vergelijking op .

Slide 9 - Slide

uitwerking opgave 4
Los de vergelijking op met de balansmethode. 

35 + 3a = 95 + a
         -a            -a
35 + 2a = 95
-35            -35
         2a  = 60
 :2              :2
  a          =  30
controle:
35 + 3 x 30 = 125
95 + 30 = 125
Klopt! 

Slide 10 - Slide

opgave 5
Wat heb je nu berekend bij de vorige vraag?
A
Hoeveel de sportschool kost.
B
Na hoeveel keer sporten de abonnementen evenveel kosten.
C
Wat Jeroen moet betalen.
D
Hoeveel euro één keer sporten kost bij beide sportscholen.

Slide 11 - Quiz

opgave 6
Los de vergelijking op met de balansmethode. 

Slide 12 - Slide

uitwerking opgave 6
Los de vergelijking op met de balansmethode. 

3x + 12 = -2x + 65
+2x           +2x
5x + 12 = 65
      -12  = -12
5x          = 53
 :5              :5
  x          =  10,6
controle:
3 x 10,6 + 12 = 43,8
-2 x 10,6 + 65 = 43,8
Klopt!

Slide 13 - Slide

opgave 7
Debbie spaart zegels voor het kopen van earpods. 

Maak een vergelijking bij de aanbieding. 

earpods 180 euro of 500 zegels + 100 euro

Slide 14 - Slide

uitwerking opgave 7
Maak een vergelijking bij de aanbieding. 

earpods 180 euro of 500 zegels + 100 euro
180 = 500z + 100

óf
500z + 100 = 180

Slide 15 - Slide

opgave 8
Los de vergelijking op met inklemmen. 
earpods 180 euro of 500 zegels + 100 euro

Slide 16 - Slide

oplossing opgave 8
Los de vergelijking op met inklemmen. 
earpods 180 euro of 500 zegels + 100 euro
z = 0,16

Slide 17 - Slide

opgave 9
Wat heb je bij opgave 8 uitgerekend?
earpods 180 euro of 500 zegels + 100 euro

Slide 18 - Slide

oplossing opgave 9
Los de vergelijking op met inklemmen. 
earpods 180 euro of 500 zegels + 100 euro
De waarde van een spaarzegel is 16 cent. 

Slide 19 - Slide

opgave 10a
Vul de tabellen in. 



t
0
4
6
lengte in cm
witte kaars
zwarte kaars
t
0
4
6
lengte in cm

Slide 20 - Slide

uitwerking 10a
Vul de tabellen in. 



Slide 21 - Slide

opgave 10b
Teken beide grafieken. 

Slide 22 - Slide

uitwerking 10b

Slide 23 - Slide

opgave 10c
Na hoeveel uren branden zijn de kaarsen even lang?
Laat met een berekening zien of je antwoord klopt. 

Slide 24 - Slide

uitwerking 10c
Na hoeveel minuten zijn de ballonnen op dezelfde hoogte? Rond zo nodig af op één decimaal. 
Na 6 uur branden zijn de kaarsen even lang.
Controle:
16 - 2,5 x 6 = 1
10 - 1,5 x 6 = 1
Klopt!


I


Slide 25 - Slide

opgave 10d

Hoe lang zal de kaarsen dan?

Slide 26 - Slide

uitwerking 10d
Na hoeveel minuten zijn de ballonnen op dezelfde hoogte? Rond zo nodig af op één decimaal. 
De kaarsen zijn dan 1 cm.



16 - 2,5 x 6 = 1
10 - 1,5 x 6 = 1
I


Slide 27 - Slide

opgave 10e
Welke kaars is het snelst opgebrand?

Slide 28 - Slide

uitwerking 10e
Na hoeveel minuten zijn de ballonnen op dezelfde hoogte? Rond zo nodig af op één decimaal. 
De witte kaars is het snelst opgebrand.
I


Slide 29 - Slide

opgave 10f
Maak van de twee formules een vergelijking en los de vergelijking op met de balansmethode. 

Slide 30 - Slide

uitwerking 10f
Maak van de twee formules een vergelijking en los de vergelijking op met de balansmethode. 
16  -  2,5t   =  10  -  1,5t
      + 1,5t              + 1,5t
16  -       t   =   10
-16                   -16
            -t     =   -6
            :-1        :-1
             t      =   6 
Controle:
16 - 2,5 x 6 = 1
10 - 1,5 x 6 = 1    Klopt!

Slide 31 - Slide

opgave 11
Los de vergelijking op met inklemmen. 

Slide 32 - Slide

oplossing opgave 11
Los de vergelijking op met inklemmen. 
t = 14,5

Slide 33 - Slide

opgave 12
Los de vergelijking op met de balansmethode. 

-8 - a = -2

Slide 34 - Slide

uitwerking opgave 12
Los de vergelijking op met de balansmethode. 

-8 - a = -2
+8         +8
     -a  =  6
:-1          :-1
       a  =  -6

controle: -8 - - 6 = -8 + 6 = -2  Klopt!

Slide 35 - Slide