les 5-11-2024

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Cochem

Was machen wir heute?

Wiederholung Grammatik persoonlijk voornaamwoord

Hausaufgaben : 23 - 27 + Lernliste D-NL

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc.

In het Duits heb je naamvallen en bij elke naamval krijgt het persoonlijk voornaamwoord een andere vorm.

Persoonlijk voornaamwoord in de 1e, 3e en 4e naamval

Naamvallen:

• 1e naamval = onderwerp -> Wie/Wat + gezegde?                            
• 3e naamval = meewerkend voorwerp -> Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?                                     
• 4e naamval = lijdend voorwerp -> Wie/Wat + gezegde + onderwerp?

Hoe vind je het onderwerp in de zin?

1. Wie / Wat + gezegde + onderwerp?
2. Aan wie / Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
3. Wie / Wat + gezegde?

Wat is het onderwerp in deze zin?
Mein Vater hat mir ein Geschenk gegeben.

1. ein geschenk
2. Mein Vater
3. hat gegeben
4. mir

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

1. Wie / Wat + gezegde + onderwerp?
2. Aan wie / Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwer?
3. Wie / Wat + gezegde?

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Mein Vater hat mir ein Geschenk gegeben.

1. ein geschenk
2. Mein Vater
3. hat gegeben
4. mir

Hoe vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

1. Wie / Wat + gezegde + onderwerp?
2. Aan wie / Voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
3. Wie / Wat + gezegde?

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Mein Vater hat mir ein Geschenk gegeben.

1. ein geschenk
2. Mein Vater
3. hat gegeben
4. mir

Welke voorzetsels ken je in de derde naamval?

Bij welke naamval horen de volgende voorzetsels?
mit, nach, bei, seit, von, zu, aus

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

Welke voorzetsels ken je in de vierde naamval?

Bij welke naamval hoort het voorzetsel
durch?

1. 1e naamval
2. 3e naamval
3. 4e naamval

Voorzetsels 3e naamval

• mit -> met 
• nach -> na / naar
• bei -> bij
• seit -> sinds
• von -> van
• zu -> naar / tot
• aus -> uit

Voorzetsels 4e naamval

• durch -> door
• für -> voor
• ohne -> zonder
• um -> om
• bis > tot
• gegen -> tegen

Zijn er nog vragen?

https://www.zdf.de/kinder/logo