3h - P4L7 - Konjuktionen und wortstellung

Konjunktionen und Wortstellung
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Konjunktionen und Wortstellung

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

In welke hoofdzin staat de persoonsvorm niet op de goede plek?
A
Morgens esse ich nichts.
B
Mein Bruder hat mich geschlagen.
C
Er legt sein Handy weg.
D
Das Kind immer schreit so laut.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Welke zin is correct?
A
Dieser Kuchen ist gebacken von meiner Mutter.
B
Ich habe die Nachrichten heute im Radio gehört.

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Bijzinnen
Hoe herken je een bijzin?
> alle werkwoorden - inclusief de persoonsvorm - 
staan aan het einde.

Bijvoorbeeld:
Hij zegt, dat hij  morgen helaas niet komen kan.
Er sagt, dass er morgen leider nicht kommen kann.

Slide 8 - Slide

Welke bijzin heeft de juiste zinsvolgorde?
A
Ich hoffe, dass du im Mai kommen kannst.
B
Ich hoffe, dass du im Mai kannst kommen.

Slide 9 - Quiz

Aandachtspunten:


Let op komma's 
→  komma's geven de scheidslijnen tussen verschillende hoofd- en bijzinnen aan. 

Let niet op de lengte van de zin
→ soms zijn bijzinnen (veel) langer dan de hoofdzin.
       "Hij zei, dat ..... bla bla bla bla lange bijzin bla bla bla bla." 

Slide 10 - Slide

voegwoorden die hoofdzinnen met elkaar verbinen

Slide 11 - Slide

voegwoorden: die hoofd- en bijzinnen verbinden

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Ich werde mal nachfragen, ... du die Prùfung nachholen darfst.
A
oder
B
ob

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Wir haben festgestellt, ... du noch zu jung bist.
A
das
B
dass

Slide 16 - Quiz

want of omdat?
denn = want
weil = omdat

wat is het verschil?

Slide 17 - Slide

Ich bin mit dem Auto gefahren, ... es heute Morgen ganz heftig regnete.
A
denn
B
weil

Slide 18 - Quiz

Ich bin mit dem Auto gefahren, ... es regnete heute Morgen ganz heftig .
A
denn
B
weil

Slide 19 - Quiz

Wir besuchen unsere Oma, ... wir noch keine Impfung bekommen haben.
A
weil
B
wenn
C
obwohl
D
als

Slide 20 - Quiz

Er hofft, ... er sein Abitur gut bestanden hat.
A
dass
B
als
C
wenn
D
da

Slide 21 - Quiz

Ich weiß nicht, ... ich morgen kommen kann.
A
oder
B
ob
C
als
D
wenn

Slide 22 - Quiz

Fabian will nicht fliegen, ... er hat Höhenangst.
A
denn
B
weil
C
deshalb
D
da

Slide 23 - Quiz

Ich will nicht mit, ... du nicht mitkommst.
A
als
B
und
C
denn
D
wenn

Slide 24 - Quiz

Geht ihr ... bleibt ihr zu Hause?
A
ob
B
oder
C
sondern
D
aber

Slide 25 - Quiz

Wir gehen nicht an den Strand, es ist heute viel zu kalt.
A
denn
B
weil
C
da
D
deshalb

Slide 26 - Quiz