2.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

2.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Doel = 

Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.

De tegenwoordige tijd...

1. speelt zich in het verleden af
2. speelt zich in het nu af
3. speelt zich in de toekomst af

Het onderwerp in een zin, zijn personen, dieren of dingen die iets doen

1. waar
2. niet waar

'Joris kijkt een Netflix-serie.'
Wat is het onderwerp?

1. kijkt
2. Netflix-serie
3. Joris

De persoonsvorm is een werkwoordsvorm

1. waar
2. niet waar

De persoonsvorm kun je vinden door de zin vragend te maken. Het werkwoord vooraan is de persoonsvorm

1. niet waar
2. waar

werkwoordspelling tegenwoordige tijd

1. hij bediend
2. hij bedient

tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.

1. kleed
2. kleedt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.

1. brand
2. branden
3. brandt
4. brandde

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Antwoorden) ... je vandaag nog op dat mailtje?

1. Antwoord
2. Antwoordt
3. Antwoordde
4. Antwoorde

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!

1. Word
2. Wordt
3. Werd
4. Worden

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!

1. Word
2. Wordt
3. Werd
4. Worden

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.

1. land
2. landt
3. landde
4. lant

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
De kok (snijden) ... de groente voor het hoofdgerecht.

1. Snijd
2. Snij
3. Snijdt
4. Sneed

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Je vriend (bedoelen) ... het goed.

1. Bedoel
2. Bedoeld
3. Bedoelde
4. Bedoelt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Raden) ... je vader het goede antwoord?

1. Raad
2. Raadt
3. Raadde

'Dionairo voetbalt graag met zijn vrienden.'
Wat is de persoonsvorm?

1. Dionairo
2. met zijn vrienden
3. graag
4. voetbalt

Vervoeg in de tegenwoordige tijd

Amber ... (rennen) altijd naar school

1. rend
2. rendt
3. rent
4. rende

Vervoeg in de tegenwoordige tijd:

Gino ... (studeren) meestal na het eten

1. studeert
2. studeerd
3. studeerdt
4. studeerde

Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Esmay ... (planten) een mooie boom in de tuin

1. plantte
2. plant
3. pland
4. plante

Vervoeg in de tegenwoordige tijd
Sarah ... (huren) sinds kort een appartement

1. huurdt
2. huurt
3. huurde
4. huurde

Vervoeg in de tegenwoordige tijd
De buurvrouw... (vegen) iedere dag het stoepje

1. veegde
2. veegd
3. veegt
4. veegdt