Tegenstelling (antithese): leven - dood
Herhaling (repetitio): 'Je hebt mensen, en je hebt mensen' > semantiek
Paradox (schijnbare tegenstelling): De film was aangenaam griezelig. / Doe eens rustig aan, en rap een beetje!
Opsomming (enumeratio): Zij kocht bier, wijn, vodka en cola.
Litotes: 'Dat is niet slecht!' (terwijl je bedoelt dat iets mooi is)
Ironie: mild, niet kwetsend > verbale ironie: tegenovergestelde zeg je 'Studenten, dat zijn echt keurige mensen.'
Eufemisme: 'Mijn cavia is heengegaan.'
Chiasme (kruistelling): 'Op de fiets dacht hij aan zijn gedichten, terwijl hij in een gedicht zijn fiets bezong.
Parallellisme: herhaling van vergelijkbare grammaticale constructie > syntaxis
Pleonasme: witte sneeuw, groen gras, etc.
Tautologie: 'Hij lachte blij en verheugd.' / maar ... echter
Hyperbool: 'Jullie hebben me een eeuw laten wachten!'
Retorische vraag: 'Zijn we niet allemaal mensen van vlees en bloed?'