Uitleg module 2: stijlfiguren

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning 
- even kort voorstellen
- hoe is de weektaak gegaan? 
- uitleg stijlfiguren (1) 
- bespreken opdr. 9 (t/m vraag 10), 11, 12, 13 
- maken: opdracht 17 (fragment 1 en 2) 

Slide 2 - Slide

doelen module 2

- je leert hoe je stijlfiguren en beeldspraak in literaire teksten kunt herkennen en benoemen
- je leert wat de functie en het effect van stijlfiguren en beeldspraak kunnen zijn
-je leert hoe je op een gestructureerde manier betekenis aan de tekst kunt toekennen
lesdoel vandaag:

- je leert tegenstelling/antithese, herhaling/repetitio, paradox, opsomming en ironie herkennen

Slide 3 - Slide

antithese = tegenstelling

Slide 4 - Slide

tegenstelling/antithese

  • stijlfiguur waarbij tegengestelde begrippen worden verbonden
  • bepaalde eigenschap versterken of benadrukken
  • Komt uit het Grieks (anti= tegen, these=stelling/plaatsing)
  • Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.
  • vb: vrienden door dik en dun


Slide 5 - Slide

Repetitio
Hierbij wordt er gebruikgemaakt van een herhaling van woorden om datgene wat je zegt te onderstrepen.

  • Uur na uur bleef het stil
  • Tijdens het kamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we kregen
  •  Plus geeft meer, veel meer

Slide 6 - Slide

0

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Paradox
  • Een paradox is een schijnbare tegenstelling. Hij bestaat uit een combinatie van dingen die op het eerste gezicht niet kan, maar die, als je nog eens nadenkt, wel degelijk mogelijk is
  • Twee tegengestelde woorden worden met elkaar verbonden 
  • Een uitspraak die zichzelf tegenspreekt, of tegen je logica ingaat

voorbeeld: elk voordeel heb zijn nadeel (Cruijf)
zeg nooit nooit

Slide 9 - Slide

Enumeratio/opsomming

Een enumeratio is een lange opsomming.

Voorbeeld:

  •  In de verte zag ik heuvels, bomen, bloemen, geiten en koeien.
  • Merel houdt van aardbeien, kersen, frambozen en bessen.
  • De docent was sloom, saai en slaapverwekkend.

Slide 10 - Slide

Opsomming in drieën: drieslag
  • er worden drie dingen opgesomd.
  • dit is een vaste combinatie

Voorbeeld:
  • Te land, ter zee en in de lucht.
  •  Kwik, kwek en kwak
  • met bloed...

Slide 11 - Slide

0

Slide 12 - Video

Slide 13 - Slide

ironie
  • vorm van milde, niet kwetsende of beledigend bedoelde (zelf)spot
  • bij verbale ironie wordt het tegenovergestelde gezegd van wat er wordt bedoeld

  • voorbeeld: studenten, dat zijn echte keurige mensen

Slide 14 - Slide

Antithese of paradox?
Zo snel als een slak.
A
Antithese
B
Paradox

Slide 15 - Quiz

Je hebt mensen en mensen.

Dit is een:
A
Paradox
B
Antithese
C
Repetitio
D
Enumeratio

Slide 16 - Quiz

Vroeger gold: verliefd, verloofd, getrouwd; maar hoe is dat tegenwoordig?
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
antithese
D
Drieslag

Slide 17 - Quiz

Geen gezeur: je bord leeg eten, de spullen in de vaatwasser zetten en dan snel aan je huiswerk voor morgen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
antithese
D
Drieslag

Slide 18 - Quiz

Om corona te stoppen moeten we testen, testen, testen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 19 - Quiz

Welk stijlfiguur?
A
paradox
B
ironie
C
antithese
D
repetitio

Slide 20 - Quiz

0

Slide 21 - Video

Ze huilt, maar ze lacht
A
Antithese
B
Enumeratie
C
Paradox
D
Repetitio

Slide 22 - Quiz

Is het leerdoel behaald:?
- ik kan tegenstelling/antithese, herhaling/repetitio, paradox, opsomming en ironie herkennen

Slide 23 - Open question

bespreken

Opdracht 9 (t/m vraag 10), opdracht 11, 12, 13

huiswerk

  • Maken: opdracht 17 (fragment 1 en 2) blz. 48 t/m 52

Slide 24 - Slide