Herhaling BS 4 Plus nieuwe bs 5 en 6

Optimumkromme

1 / 53
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Optimumkromme

Slide 1 - Slide

In de afbeelding zie je het verband tussen het zoutgehalte en de grootte van een populatie algen.
Bij welk zoutgehalte groeit deze populatie het best?

Slide 2 - Open question

Hoe heet een diagram dat voor één factor de groei- en voortplantingskansen?
A
parabool
B
grafiek
C
optimumkromme

Slide 3 - Quiz

De wind is
A
abiotisch
B
biotisch

Slide 4 - Quiz

De temperatuur is
A
abiotisch
B
biotisch

Slide 5 - Quiz

Wat is een populatie?
A
Een boom
B
Verschillende dieren in een gebied
C
Een groep individuen vd zelfde soort in 1 gebied
D
Alles wat in een bepaald gebied is

Slide 6 - Quiz

Wat is een biotoop?
A
Alle organismen in een gebied
B
Alle abiotische factoren
C
alle levende dingen in de wereld
D
Dat weet ik niet

Slide 7 - Quiz


Biotoop en levensgemeenschap samen bepalen het ecosysteem.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Aanpassingen bij dieren

Slide 9 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt beschrijven hoe dieren zijn aangepast aan de biotoop waarin ze leven.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Poolvos & Woestijnvos

Slide 12 - Slide

Aanpassingen
Alle organismen hebben aanpassingen aan hun omgeving en leefwijze.

Je kunt denken aan ademhaling, beweging, voeding, verdediging en voortplanting.
Bijvoorbeeld: Vissen zijn aangepast aan water (kieuwen)
Vogels om te vliegen (vleugels)

Slide 13 - Slide

Waterdieren
* Aanpassingen bij waterdieren om de weerstand van het water zo klein mogelijk te maken:
* Gestroomlijnd lichaam
* Bij vissen zijn de schubben van de huis bedekt met een laag slijm

Slide 14 - Slide

Waterdieren
  • leven in het water
  • hebben vinnen om te sturen, lichaamsvorm
  • zijn gestroomlijnd: kop, lijf & staart lopen in elkaar over daardoor glijden ze snel door het water

Slide 15 - Slide

aanpassingen bij vogels
bij vogels kijken we naar 2 onderdelen die aangepast zijn aan leefomgeving en levensstijl:
  • snavel
  • poten

Slide 16 - Slide

poten van vogels
zangvogel           roofvogel               loopvogel           watervogel         steltloper
drie tenen            scherpe                  tenen                  zwemvliezen     lange poten
naar voren            klauwen                naar voren         tussen tenen     lange tenen

Slide 17 - Slide

Snavels
  1. een snavel voor zaden/nootjes
  2. een snavel voor insecten
  3. een snavel voor vlees
  4. een snavel voor bodemdieren
  5. een snavel voor waterbeestjes

zoals je ziet is er veel aangepast aan de snavel

Slide 18 - Slide

Landzoogdieren

Slide 19 - Slide

Voortbewegen
  • zoolgangers
  • teengangers
  • topgangers (hoefgangers)

Dit zijn aanpassing op de ondergrond.

Slide 20 - Slide

Zoolganger
Loopt op zijn hele voetzool 
(van hielbeen tot en met de teenkootjes). 

Voordeel: hij verdeelt zijn gewicht over een groot oppervlak en zakt niet snel diep weg in een zachte ondergrond zoals bijv. sneeuw.
Nadeel: een zoolganger is minder snel

Slide 21 - Slide

Teenganger

Loopt op zijn tenen (alleen op de teenkootjes)

Voordeel: hij kan zachtjes sluipen
                     hij kan snel sprinten
Nadeel: bij lange afstanden is hij minder snel

Slide 22 - Slide

Topganger (hoefganger)
Loopt op het puntje van zijn tenen 
(alleen op het laatste teenkootje/hoef)

Voordeel: hij heeft enorm lange poten/benen
en kan daardoor heel hard lopen
Nadeel: bij drassige ondergrond zakt hij makkelijk de bodem in

Slide 23 - Slide

Verdediging bij dieren
       Tegen vijanden:
  • stekels of gifstekels
  • schutkleur -> onzichtbaar
  • schild 
    Tegen de omgeving:
  • vacht tegen kou

Slide 24 - Slide

Wat ga je doen?
Opdracht 35, 36, 37, 40, 41


Slide 25 - Slide

Welk dier is een
teenganger
A
Mens
B
Beer
C
Kat
D
Paard

Slide 26 - Quiz

Waterdieren hebben een .............
skelet dan landdieren van gelijke grootte.
A
Lichter
B
Zwaarder

Slide 27 - Quiz

Welk dier is het beste aangepast aan de kou en aan welk kenmerk kun je dit zien?

Slide 28 - Open question

Waarmee komt de poot van een vogel het meest overeen?
A
Zoolganger
B
Teenganger
C
Hoefganger

Slide 29 - Quiz

Welk dier heeft de meest gestroomlijnde vorm?

Slide 30 - Open question

Hoe heet deze snavel en wat eet deze vogel?
A
priemsnavel, vogel eet bodemdiertjes
B
pincetsnavel, vogel eet insecten
C
kegelsnavel, vogel eet zaden

Slide 31 - Quiz

Hoe gebruikt deze vogel zijn snavel tijdens het eten?
A
Hij verscheurt zijn prooi met deze snavel
B
hij kraakt met zijn snavel de noten
C
hij prikt met deze snavel in de bodem op zoek naar bodemdiertjes
D
Hij zeeft met zijn snavel diertjes uit het water

Slide 32 - Quiz

deze poten zijn van een?
A
steltloper
B
loopvogel
C
roofvogel
D
watervogel

Slide 33 - Quiz

Herhaling 

Slide 34 - Slide

Leg uit waardoor in diepe, donkere delen van de oceaan geen planten kunnen leven

Slide 35 - Open question

De priemsnavels van steltlopers zijn op de drooggevallen zandplaten nuttig om bodemdiertjes te vangen

Slide 36 - Open question

Bruine beer
Zebra
Tijger

Slide 37 - Open question

Slide 38 - Slide

Aanpassingen bij planten

Slide 39 - Slide

Leerdoelen
1. Je kunt beschrijven hoe planten zijn aangepast aan de biotoop waarin ze leven.

Slide 40 - Slide

Droge omgeving

Slide 41 - Slide

Cactus

Functie stekels:
  • laagje vochtige lucht vasthouden
  • vochtige druppels
  • schaduw
  • bescherming planteneters

Slide 42 - Slide

Aanpassingen plant vochtig milieu
Bladeren zijn:
  • groot
  • kaal
  • dun
  • dun waslaagje
  • veel huidmondjes

Slide 43 - Slide

Waterplanten in vochtige omgeving

waterplanten zoals waterlelie:
wortels in modder ---> zuurstof via huidmondjes (alleen bovenkant blad) door luchtkanalen in stengel naar wortels.

Slide 44 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 45 - Slide

Planten die in een vochtig milieu groeien hebben kleine wortelstelsels.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 46 - Quiz

In een vochtig milieu hebben planten
A
grote bladeren, klein wortelstelsel
B
kleine dikke bladeren, een groot wortelstelsel
C
Kleine bladeren, klein wortelstelsel
D
Grote bladeren, groot wortelstelsel

Slide 47 - Quiz

Licht

Voorjaarsbloeiers zijn schaduwplanten.
Kenmerken: grote, dunne, donkergroene bladeren

Slide 48 - Slide

Klimplanten

Slide 49 - Slide

Rozetvormende planten 
Aanpassing bij 2- jarige en meerjarige planten om de winter door te komen.


Slide 50 - Slide

Bepaalde planten bloeien vroeger in het voorjaar omdat ze dan in een bos nog geen last hebben van de bladeren van bomen. Over welke type planten gaat dit?
A
Schaduwplanten
B
Zonplanten

Slide 51 - Quiz

Twee kenmerken bij planten zijn:
1 . een zwak ontwikkeld wortelstelsel;
2 . kleine dikke bladeren.
Welk(e) van deze kenmerken kun je aantreffen bij landplanten die in een vochtig milieu leven?

A
Alleen kenmerk 1.
B
Alleen kenmerk 2.
C
Beide kenmerken.
D
Geen van deze kenmerken.

Slide 52 - Quiz

Wat ga je doen?
Opdracht 46, 50, 53, 54 en 55

Slide 53 - Slide