B8 Aanpassingen bij dieren

B5 Aanpassingen bij dieren
een gestroomlijnde lichaamsvorm bij waterdieren
zoolgangers, teengangers, topgangers
poten van vogels
snavels van vogels

1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

B5 Aanpassingen bij dieren
een gestroomlijnde lichaamsvorm bij waterdieren
zoolgangers, teengangers, topgangers
poten van vogels
snavels van vogels

Slide 1 - Slide

een gestroomlijnd lichaam
heeft een lage weerstand

Slide 2 - Slide

snavels van vogels

Slide 3 - Slide

poten van vogels

Slide 4 - Slide

Poten van landzoogdieren

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Uit welke diergroep zijn de zoogdieren ontstaan?
A
vissen
B
insecten
C
aapachtigen
D
reptielen

Slide 7 - Quiz

teenganger
zoolganger
topganger

Slide 8 - Drag question

Welk nadeel heb je als zoolganger?
A
de hele zool wordt gebruikt bij het lopen
B
je zakt makkelijk weg in de bodem
C
je bent niet zo snel
D
je hebt geen knie

Slide 9 - Quiz

Hoe zit het met het loopvermogen van teengangers?
A
ze zijn snel en houden dat lang vol
B
ze zijn snel maar houden dat kort vol
C
ze zijn niet zo snel
D
ze zijn wel snel maar alleen op een drassige ondergrond

Slide 10 - Quiz

Welke groep heeft de grootste voet?
A
topgangers
B
teengangers
C
zoolgangers
D
allemaal even groot

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Welke dieren kunnen gemakkelijk op steile rotshellingen heen en weer lopen?
A
geen enkel dier kan dat
B
zoolgangers
C
topgangers
D
teengangers

Slide 13 - Quiz

haaksnavel
zeefsnavel
pincetsnavel
kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.

Slide 14 - Drag question

Poten die een tak stevig vast kunnen pakken
Poten met scherpe klauwen
Poten met zwemvliezen
Poten voor ondiep water
Zangvogel
Watervogel
Steltloper
Roofvogel

Slide 15 - Drag question

Waterdieren
 
Kieuwen: Een orgaan waarmee waterdieren onder water kunnen ademen.
Vinnen:    Een orgaan waarmee een vis in het water kan bewegen en zich 
in evenwicht kan houden.
Schubben met slijmlaag: huidbedekking dat ervoor zorgt dat de weerstand veel lager is en dat de vis zich makkelijker kan voortbewegen. 
Gestroomlijnd lichaam: kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over
Lichte skelet: vis wordt 'gedragen' door het water

Slide 16 - Slide

 Aanpassingen bij dieren
1. Dieren zijn aangepast aan de omgeving waarin zij leven. 
2 .Het aanpassen aan de omgeving noemt men adaptatie.
3. Aanpassingen kunnen te maken hebben met:

  • Voortbewegen (vooruit bewegen)
  • Voeding
  • Ademhaling 
  • Voortplanting 

Slide 17 - Slide

Mogelijke aanpassingen
  • Waterdieren: kieuwen, stroomlijn, waardoor minder   weerstand van het water plaatsvindt, ondanks groot
     gewicht geen zwaar skelet.
  • Landdieren: Bij groter gewicht een zwaarder skelet en     stevige poten om hun eigen gewicht te kunnen dragen.
  • Ondergrond: harde ondergrond: topganger, zachte ondergrond: zoolganger.

Slide 18 - Slide

Poten van landzoogdieren
De manier van lopen hangt af van waar het dier leeft:
Zoolgangers (1&2), teengangers (3) en topgangers/hoefgangers (4).






Bij hoefgangers (nr4) komen niet alle tenen tot ontwikkeling. 
Van elke teen die in ontwikkeling komt, raakt alleen het laatste teenkootje de grond.
Dit teenkootje is omgeven door een hoef van hoornstof.

Slide 19 - Slide

poten van vogels
zangvogel
Roofvogel
Loopvogel
Watervogel
Steltlopers 

Slide 20 - Slide

snavels van vogels

Slide 21 - Slide

Bs6) Aanpassingen bij planten

Slide 22 - Slide

Soorten planten(in verband met licht) 
Zonneplanten: Groeien bij veel licht 

Schaduwplanten: Groeien het best bij weinig licht

Voorjaarsbloeiers: schaduwplanten die vroeg bloeien

Slide 23 - Slide

Planten in droog milieu
Hebben: 
  • Bladeren met een klein oppervlak.
  • Bladeren met een dik waslaagje en weinig huidmondjes.
  • Klein oppervlak en het waslaagje gaan verdamping tegen
  • De huidmondjes zitten aan onderkant van de bladeren, vaak  diep verzonken in de opperhuid --> De wind voert de waterdamp dan minder snel af en de plant houdt vocht vast. 
  • Soms zijn de stengels en bladeren behaard om waterdamp minder snel af te voeren. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Aanpassingen planten in droge omgeving
  •  Vetplanten slaan water op in kleine dikke bladeren.
  •  De bladeren van de vetplanten hebben weinig en kleine huidmondjes. 
  •  Cactussen, bevatten stekels om vochtige lucht vast te houden. 
  •  Cactussen slaan het  water op in hun stengels. 
  • Cactussen hebben ze een groot wortelstelsel --> opslag water. 
  •  Cactussen hebben een lang wortelstelsel --> opname van water.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Planten in vochtig milieu
  • Planten in een vochtig milieu hoeven het vocht niet vast te houden. 
  • Deze planten bevatten aan het oppervlak veel huidmondjes.
  • De bladeren zijn dun, groot, kaal en bedekt met een dun waslaag.
  • Kleine wortelstelsel -> er is genoeg vocht in de buurt
  • Luchtkanalen in stengels om zuurstof op te nemen/vervoeren, omdat het wortelstelsel van moeras- en oeverplanten in de modder zit. 

Slide 28 - Slide

Luchtkanalen 

Slide 29 - Slide

Hoe verder?

bestudeer B8 
maak opdr. 26 t/m 29

kijk de voorgaande basisstoffen na met de antwoorden op Classroom, nakijken en corrigeren met een andere kleur pen.



Slide 30 - Slide