This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Het bepalen van de kernzin van een alinea
Welkom
Ga rustig zitten
Pak Ta!ent, je schrift, een pen en je laptop.
timer
3:00
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Start Ta!ent § 1.5 Woorden (HOOFDSTUKTOETS)
Je leert nieuwe woorden te gebruiken (gestuurd via e-mail)
Je leert wat voorvoegsels zijn en hoe je deze gebruikt
Slide 2 - Slide
Ga naar: www.lessonup.app
Slide 3 - Slide
Lees in de woordenlijst (p. 42) de betekenis van voorkomen. De klemtoon ligt op kómen. Als je de klemtoon op vóór legt, betekent dit woord iets anders. Wat?
timer
4:00
Slide 4 - Mind map
Bedenk een zin met vóórkomen en een zin met voorkómen. Noteer de zinnen.
Slide 5 - Mind map
Lezen tekst 1 (p. 46)
1 Maakte jij weleens mee dat een onwaar verhaal een eigen leven ging leiden?
2 Wat is het verschil tussen roddel en laster? Bedenk een voorbeeld.
3 Heb jij weleens om iets gesmeekt? Waarom was dat niet ‘vragen’?
Slide 6 - Slide
Vul het ontbrekende woord in (woordenlijst p. 42)
De voetballer ______ met gemak de slome tegenstander.
Slide 7 - Open question
Vul het ontbrekende woord in (woordenlijst p. 42)
_________ zag de trainer de spits de verkeerde kant op rennen.
Slide 8 - Open question
Vul het ontbrekende woord in (woordenlijst p. 42)
De geschrokken keeper kon niet anders dan _________
Slide 9 - Open question
Vul het ontbrekende woord in (woordenlijst p. 42)
De wedstrijd werd gewonnen met maar een __________
verschil in doelpunten.
Slide 10 - Open question
aandoen (p. 42)
aantrekken (kleding)
oorzaak zijn, bezorgen
Welke is juist?
Slide 11 - Slide
‘Hoe kun je ons dat aandoen,’ zuchtte de trainer.
A
aantrekken (kleding)
B
oorzaak zijn, bezorgen
Slide 12 - Quiz
'Waarom heb je dat shirt aangedaan?’ vroeg de trainer.
A
aantrekken (kleding)
B
oorzaak zijn, bezorgen
Slide 13 - Quiz
‘Doe mij dat niet aan!’ zei Mila’s moeder toen ze zag dat Mila haar jurk had afgeknipt.
A
aantrekken (kleding)
B
oorzaak zijn, bezorgen
Slide 14 - Quiz
Maak zelf twee zinnen met aandoen: één zin met betekenis 1 en één zin met betekenis 2.
timer
4:00
Slide 15 - Mind map
Zelfstandig maken
Maak opdracht 13 in je schrift
timer
5:00
Slide 16 - Slide
Leertekst : Voorvoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje vóór het woord zetten. Dit stukje heet een voorvoegsel. Door een voorvoegsel veranderen woorden van betekenis.
Het voorvoegsel her- betekent ‘nog een keer’.
her + lezen = herlezen
Het voorvoegsel in- betekent ‘niet’.
in + stabiel = instabiel
Het voorvoegsel on- betekent ‘niet’.
on + eens = oneens
Slide 17 - Slide
Door te kijken naar het voorvoegsel kun je de betekenis van een moeilijk woord beter achterhalen.