Tentamenvoorbereiding Woordenschat (totaal)

Voorbereiding 
Tentamen woordenschat (1)
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Voorbereiding 
Tentamen woordenschat (1)

Slide 1 - Slide

Leerstof  SE-week 1
Woordraadstrategieën (zie filmpje H1)
Hoofdstuk 1 Woordenschat + woordenlijst H1
Hoofdstuk 2 Woordenschat + woordenlijst H2
Hoofdstuk 3 Woordenschat + woordenlijst H3
Hoofdstuk 4 Woordenschat + woordenlijst H4

Slide 2 - Slide

Hoe lang mag een omschrijving van een woord zijn?
A
slechts één woord
B
slechts twee woorden
C
een aantal woorden
D
oneindig veel woorden

Slide 3 - Quiz

Uit hoeveel woorden bestaat een synomiem voor een ander woord? Noem een getal.

Slide 4 - Open question

Synoniem voor 'groot'

Slide 5 - Mind map

Welke voorvoegsels bij 'kennen' zijn juist? Er zijn meer antwoorden goed.
A
verkennen
B
onkennen
C
niet kennen
D
bekennen

Slide 6 - Quiz

Voorvoegels bij 'kijken'

Slide 7 - Mind map

Welke achtervoegsel(s) bij 'kans' is/zijn juist?
A
kansvol
B
kansrijk
C
kanslijk
D
kansspel

Slide 8 - Quiz

Achtervoegsel bij 'eer'

Slide 9 - Mind map

Wat is het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 10 - Open question

Hij heeft een hart van goud.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 11 - Quiz

Hij maakte een rommeltje van zijn bureau.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 12 - Quiz

Voorbereiding 
Tentamen woordenschat (2)

Slide 13 - Slide

Leerstof  SE-week 1
Woordraadstrategieën (zie filmpje H1)
Hoofdstuk 1 Woordenschat + woordenlijst H1
Hoofdstuk 2 Woordenschat + woordenlijst H2
Hoofdstuk 3 Woordenschat + woordenlijst H3
Hoofdstuk 4 Woordenschat + woordenlijst H4

Slide 14 - Slide

Samenstelling of voor/achtervoegsel?
Bij een samenstelling maak je van twee bestaande woorden een nieuw woord.
Voetbal + trainer = voetbaltrainer

Voor- en achtervoegsels kunnen niet als los woord voorkomen.
Ze worden voor of achter een bestaand woord gezet.
on + diep = ondiep               her + openen = heropenen


Slide 15 - Slide

geld + nood = geldnood


A
Dit is een samenstelling
B
Er wordt een voorvoegsel gebruikt
C
Er wordt een achtervoegsel gebruikt

Slide 16 - Quiz

geld + ig = geldig
A
Dit is een samenstelling
B
Er wordt een voorvoegsel gebruikt.
C
Er wordt een achtervoegsel gebruikt.

Slide 17 - Quiz

Bedenk een samenstelling met het woord 'nacht'.

Slide 18 - Open question

Bedenk een voorvoegsel of achtervoegsel bij 'nacht'.

Slide 19 - Open question

Woordenboekopzoekvaardigheid
Wist je dat in een woordenboek...
- woorden altijd op alfabetische volgorde staan?
- afkortingen aan het begin van een nieuwe letter staan?
           (dus z.g.a.n. zoek je bovenaan bij de letter Z)
- vervoegingen van werkwoorden bij de infinitief staan?
- spreekwoorden en uitdrukkingen bij het eerste zelfstandig naamwoord of       het belangrijkste woord staan?
- altijd de enkelvoudsvorm staat?

Slide 20 - Slide

Waar zoek je in een woordenboek de betekenis van: 'iemand iets op het hart drukken'?
A
bij iemand
B
bij iets
C
bij hart
D
bij drukken

Slide 21 - Quiz

Waar zoek je in een woordenboek naar de betekenis van het onderstreepte woord?

Wij hebben geld in crypto's geïnvesteerd.

Slide 22 - Open question

Waar zoek je in een woordenboek naar de betekenis van het onderstreepte woord?

Deze aandelen zijn veel geld waard.

Slide 23 - Open question

Wat is een tegenstelling
van armoede?

Slide 24 - Mind map

Vul een tegenstelling in de zin in voor het onderstreepte woord:
De opgewekte jongen liep fluitend naar huis.

Slide 25 - Open question

Had je woordenlijst 1 en 2 geleerd voor de eerste SO?
ja
nee
een klein beetje

Slide 26 - Poll

Had je woordenlijst 3 en 4 geleerd voor de tweede SO?
ja
nee
een klein beetje

Slide 27 - Poll