Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin, gebruik je een komma. Die komma staat dan
• tussen twee persoonsvormen:
– Als jij opschiet, kunnen we de trein nog halen.
• voor verbindingswoorden zoals maar, nadat, omdat, terwijl, want:
– Dieter is gek op pizza, maar hij eet die zelden.
• voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is:
– We hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde.