Mijn fiets staat tegen de schutting.
Ruim jij je eigen rommel op ?
De leraar kijkt het proefwerk na.
De hond ligt te slapen op de bank.
In mijn etui bewaar ik mijn fietssleutel.
Droog jij straks af ?
Tijdens de voorstelling mag er niet worden gesproken.
De timmerman zaagt de plank door.