Grammatica zinsdelen H1 en 2

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
Grammatica zinsdelen

Docent: Petra den Dulk
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
Grammatica zinsdelen

Docent: Petra den Dulk

Slide 1 - Slide

Hoe ging de toets in de toetsweek?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Programma
- Leerdoelen
- Waarom zinsdelen benoemen?
- Uitleg persoonsvorm, zinsdelen en onderwerp
- Oefening baart kunst

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan de persoonsvorm in zinnen vinden.
- Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen.
- Ik kan het onderwerp in zinnen vinden. 

Slide 4 - Slide

Waarom leren we zinsdelen van een zin benoemen?

Slide 5 - Mind map

Wat is het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten?
Zinsdelen
Woordsoorten
______
______
______
______
Functies van zinsdelen
Woorden aan bepaalde groepen toekennen
Elk los woord benoemen
Losse én groepjes woorden benoemen

Slide 6 - Drag question

Woordsoorten
Elk woord hoort bij een bepaalde woordsoort.

Ik loop naar school.
Ik =                                loop =
naar =                          school =


Slide 7 - Slide

Zinsdelen
  • Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
  • Alle werkwoorden zijn aparte zinsdelen.
  • Alles wat je voor de persoonsvorm kan zetten is een zinsdeel.

Slide 8 - Slide

Uitleg pv, zinsdelen & ow
Werk in duo's. 

Maak in je schrift 3 kolommen: 1. Persoonsvorm (pv); 2. zinsdelen; 3. Onderwerp (ow).

Schrijf onder elke kolom alles op wat je hier nog over weet.
(Bv. kenmerken, hoe je deze kunt vinden, voorbeelden, etc.)
timer
3:00

Slide 9 - Slide

Uitleg persoonsvorm (pv)
In elke zin staan werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de pv. 

De pv geeft twee dingen aan:
- getal (enkelvoud/meervoud)
- tijd (t.t. of v.t.)
(Nalezen: p. 204)

Slide 10 - Slide

Uitleg persoonsvorm (pv)
Zo vind je de persoonsvorm:
1. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud óf meervoud naar enkelvoud -> het werkwoord dat verandert, is de pv. 

2. Verander de zin van t.t. naar v.t. óf van v.t. naar t.t. -> het werkwoord dat verandert, is de pv. 

Slide 11 - Slide

Benoem de PV:

Janet maakt een iglo
A
Janet
B
maakt
C
een
D
maakt een iglo

Slide 12 - Quiz

Benoem de persoonsvorm:
Gisteren heeft Thomas een iglo gemaakt.
A
Thomas
B
heeft
C
gisteren
D
gemaakt

Slide 13 - Quiz

Benoem de persoonsvorm:
Elke en Nathalie willen ook een kleine iglo voor Harry bouwen.
A
Elke en Nathalie
B
bouwen
C
willen
D
Harry

Slide 14 - Quiz

Uitleg zinsdelen
Een zin kan je opdelen in zinsdelen. Er zijn twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel (groepje) vormen:
1. Vind de persoonsvorm. Probeer welke woorden je voor de pv kan zetten. Heb je nog steeds een goede zin? Dan zijn die woorden samen een zinsdeel. 
2. Hussel de zin. Kijk welke woorden naast elkaar blijven staan; die woorden zijn samen een zinsdeel.  (Nalezen: p.204)

Slide 15 - Slide

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts

Slide 16 - Drag question

Oefening baart kunst
Zelfstandig werken/Huiswerk
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
- Paragraaf 1: opdracht 2, 3, 4, 5 en 6 van bladzijde 205.
Wil je extra uitdaging? Maak dan opdracht 7. 


Lastig? Maak extra oefeningen in De Brug op Nieuw Nederlands online en download de app 'beter ontleden' om dagelijks te oefenen.

Slide 17 - Slide

Zelfstandig werken - 5:00 min

Slide 18 - Slide

Uitleg onderwerp (ow)
Het onderwerp van de zin is één zinsdeel. Het geeft (vaak) aan wie/wat iets doet in de zin. (Ow begint nooit met een voorzetsel)

Zo vind je het onderwerp:
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Stel de vraag: wie/wat + persoonsvorm?
3. Het antwoord is het onderwerp van de zin. 

Slide 19 - Slide

Uitleg onderwerp
Kan je het onderwerp niet goed vinden? Dan kun je ook de volgende manier proberen:

1. Verander de persoonsvorm van getal (ev/mv). Het woord/de woorden die mee veranderen, is/zijn het onderwerp. 

bv. De hond blaft. --> De honden (ow) blaffen (pv). 

Slide 20 - Slide

Wie/wat is het onderwerp:
In het weiland rennen de paarden heen en weer.
A
In het weiland
B
rennen
C
de paarden
D
heen en weer

Slide 21 - Quiz

Wie/wat is het onderwerp?
Het sneeuwt al een paar dagen!
A
Het
B
Het sneeuwt
C
sneeuwt
D
een paar dagen

Slide 22 - Quiz

Wie/wat is het onderwerp?
Wie gaat die troep opruimen?
A
Wie
B
gaat
C
die troep
D
opruimen

Slide 23 - Quiz

Oefening baart kunst
Belangrijk:  Check voordat je besluit of je het benoemen van zinsdelen lastig of gemakkelijk vindt, hoe goed je daadwerkelijk kunt ontleden. 

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-onderwerp-en-persoonsvorm/
8 van de 10 zinnen goed = voldoende beheersingsgraad. 

Slide 24 - Slide

Oefening baart kunst
Zelfstandig werken. Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten: Paragraaf 3: opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 bladzijde 208-209.
Lastig? Extra oefening op Nieuw
Nederlands online/app Beteronleden.
Eitje? Sla opdr. 1 en 2 over, maak 3, 4 en
5. Ga daarna verder met paragraaf 5. 

Slide 25 - Slide

Meten = weten
Kijk je opdrachten goed na!  Reflectie = verbetering.

Slide 26 - Slide

Check lesdoelen
De persoonsvorm en het onderwerp staan meestal naast elkaar. 

Bedenk een zin waarbij de pv en het ow niet naast elkaar staan. 

Slide 27 - Slide