Grammatica zinsdelen PV en OW

Welkom bij Nederlands
Brugklas
Grammatica Cursus 5
Zinsdelen


1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Brugklas
Grammatica Cursus 5
Zinsdelen


Slide 1 - Slide

Programma
- Leerdoelen
- Voorkennis: zinsdelen ontleden
- Uitleg persoonsvorm, zinsdelen en onderwerp
- Oefening baart kunst

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan de persoonsvorm in zinnen vinden.
- Ik kan het gezegde in zinnen vinden
- Ik kan het onderwerp in zinnen vinden. 

Slide 3 - Slide

Wat is het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten?
Zinsdelen
Woordsoorten
______
______
______
______
Functies van zinsdelen
Woorden aan bepaalde groepen toekennen
Elk los woord benoemen
Losse én groepjes woorden benoemen

Slide 4 - Drag question

Zinsdelen
  • Eén woord of groepje woorden die bij elkaar horen.
  • Alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel.
  • Alle werkwoorden zijn aparte zinsdelen.
  • Alles wat je voor de persoonsvorm kan zetten is een zinsdeel.

Slide 5 - Slide

Uitleg pv, zinsdelen & ow
Werk in duo's. 

Maak in je schrift 3 kolommen: 1. persoonsvorm (pv); 2. zinsdelen; 3. onderwerp (ow).

Schrijf zelfstandig onder elke kolom alles op wat je hier nog over weet (kenmerken, voorbeelden, hoe vind je ze?)
timer
3:00

Slide 6 - Slide

Uitleg persoonsvorm (pv)
In elke zin staan werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de pv. 

De pv geeft twee dingen aan:
- getal (enkelvoud/meervoud)
- tijd (t.t. of v.t.)
(Nalezen: p. 204)

Slide 7 - Slide

Uitleg persoonsvorm (pv)
Zo vind je de persoonsvorm (blz. 204):
1. VRAAG: Maak een vraagzin: ww vooraan = pv.
2. GETAL: EV -> MV het werkwoord dat verandert, is de pv. 
3. TIJD: verander v.t. <-> t.t. het werkwoord dat verandert, is de pv. 

Slide 8 - Slide

Benoem de PV:

Janet maakt een iglo
A
Janet
B
maakt
C
een
D
maakt een iglo

Slide 9 - Quiz

Benoem de persoonsvorm:
Gisteren heeft Thomas een iglo gemaakt.
A
Thomas
B
heeft
C
gisteren
D
gemaakt

Slide 10 - Quiz

Benoem de persoonsvorm:
Elke en Nathalie willen ook een kleine iglo voor Harry bouwen.
A
Elke en Nathalie
B
bouwen
C
willen
D
Harry

Slide 11 - Quiz

Uitleg zinsdelen
Een zin kan je opdelen in zinsdelen. Er zijn twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel (groepje) vormen:
1. Vind de persoonsvorm. Probeer welke woorden je voor de pv kunt zetten. Heb je nog steeds een goede zin? Dan zijn die woorden samen een zinsdeel. 
2. Hussel de zin. Kijk welke woorden naast elkaar moeten blijven staan; die woorden zijn samen een zinsdeel.  (Nalezen: p.204)
timer
1:00

Slide 12 - Slide

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts

Slide 13 - Drag question

Oefening baart kunst
Zelfstandig werken VWO 1:
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
Cursus 5, ZD §1 PV: opdracht 1, (2), 3, 4 (blz. 204-205).
Makkelijk? Alleen PV aanstrepen bij zinnen a t/m f in opdracht 1. 

Lastig? Maak extra oefeningen in De Brug op Nieuw Nederlands online en download de app 'beter ontleden' om dagelijks te oefenen.

Slide 14 - Slide

Oefening baart kunst
Zelfstandig werken HV1a:
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
Cursus 5, ZD §1 PV: opdracht 1, 2, 3,4, 5, 6 en 7 (blz. 204-205).

Lastig? Maak extra oefeningen in De Brug op Nieuw Nederlands online en download de app 'beter ontleden' om dagelijks te oefenen.

Slide 15 - Slide

Zelfstandig werken - 12:00 min

Slide 16 - Slide

Uitleg onderwerp (ow)
Het onderwerp van de zin is één zinsdeel. Het geeft (vaak) aan wie/wat iets doet in de zin. (Ow begint nooit met een voorzetsel)

Zo vind je het onderwerp:
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Stel de vraag: wie/wat + persoonsvorm?
3. Het antwoord is het onderwerp van de zin. 

Slide 17 - Slide

Uitleg onderwerp
Kan je het onderwerp niet goed vinden? Dan kun je ook de volgende manier proberen:

1. Verander de persoonsvorm van getal (ev/mv). Het woord/de woorden die mee veranderen, is/zijn het onderwerp. 

bv. De hond blaft. --> De honden (ow) blaffen (pv). 

Slide 18 - Slide

Wie/wat is het onderwerp:
In het weiland rennen de paarden heen en weer.
A
In het weiland
B
rennen
C
de paarden
D
heen en weer

Slide 19 - Quiz

Wie/wat is het onderwerp?
Het sneeuwt al een paar dagen!
A
Het
B
Het sneeuwt
C
sneeuwt
D
een paar dagen

Slide 20 - Quiz

Wie/wat is het onderwerp?
Wie gaat die troep opruimen?
A
Wie
B
gaat
C
die troep
D
opruimen

Slide 21 - Quiz

Oefening baart kunst
Belangrijk:  Check voordat je besluit of je het benoemen van zinsdelen lastig of gemakkelijk vindt, hoe goed je daadwerkelijk kunt ontleden. 

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-onderwerp-en-persoonsvorm/
8 van de 10 zinnen goed = voldoende beheersingsgraad. 

Slide 22 - Slide

Oefening baart kunst
Zelfstandig werken VWO 1
Cursus 5, ZD  §3: opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 bladzijde 208-209.
Lastig? Extra oefening op Nieuw
Nederlands online/app Beterontleden.
Eitje? Sla opdr. 1 en 2 over, maak 3, 4 en
5. Ga daarna verder met paragraaf 5. 

Slide 23 - Slide

Oefening baart kunst
Zelfstandig werken HV1a
Cursus 5, ZD  §3: opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 bladzijde 208-209.
Lastig? Extra oefening op Nieuw
Nederlands online/app Beterontleden.
Eitje? Sla opdr. 1 en 2 over, maak 3, 4 en
5. Ga daarna verder met paragraaf 5. 

Slide 24 - Slide

Meten = weten
Kijk je opdrachten goed na!  Reflectie = verbetering.

Slide 25 - Slide

Check lesdoelen
De persoonsvorm en het onderwerp staan meestal naast elkaar. 

Bedenk een zin waarbij de pv en het ow niet naast elkaar staan. 

Slide 26 - Slide