Herhaling grammar unit 1

Today's planning
  1. Explanation grammar

  2. What should you learn for your test?

  3. Work on the exercises 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Today's planning
  1. Explanation grammar

  2. What should you learn for your test?

  3. Work on the exercises 

Slide 1 - Slide

Present perfect
Wat is het?
Voltooid deelwoord
Wat geeft het aan?
Je gebruikt de present perfect als je wilt zeggen dat iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer.
Hoe maak je de present perfect?
have/ has + voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord eindigt op -ed bij regelmatige werkwoorden. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm.

Slide 2 - Slide

Present perfect
Bevestigend
I        have worked for hours
You    have stolen our computer
He     has taken that away
Ontkenned
I        haven't eaten yet
You    haven't played a game
She    hasn't found her keys yet
Vragend
Have    I      played the game?
Has     she   eaten lunch?
Have   they  brought the tv?

Slide 3 - Slide

Past continuous
Wat
Past continuous
Wanneer
Om aan te geven dat iets in het verleden een tijdje doorgegaan is. 
Hoe
was of were + hele werkwoord + ing 
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Voorbeelden
He was talking to his teacher yesterday.
You were working last month. 
She was playing yesterday. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Past continuous 

Slide 6 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
Hele werkwoord
verleden tijd
voltooid deelwoord
(to) see
saw
saw
(to) have
had
had
(to) sleep
slept
slept
(to) send
sent
sent
(to) break
broke
broken
(to) shake
shook
shaken
(to) take
took
taken

Slide 7 - Slide

Who & Which
Who
Gebruik je bij personen.

Voorbeeld: It was Madison who was so nice to me.
Which
Gebruik je bij dingen.

Voorbeeld: She finished the project which she had to do for English.

Slide 8 - Slide

Short answers
Are the beans ready?

yes/no + onderwerp + herhaling van het 'to be' (+ n't)

Yes, they are.
No, the aren't.

Slide 9 - Slide

Short answers
Does she like him?

yes/no + onderwerp + herhaling van het 'to do' (+ n't)

Yes, she does.
No, she doesn't.

Slide 10 - Slide

if-sentences
Een if-zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin met if. Met die if-bijzin geef je een voorwaarde aan: 
‘Als je dit doet, dan gebeurt er dat.’ of 

‘Dat gebeurt er, als je dit doet.’ 

Je mag de hoofdzin of de bijzin vooraan zetten: 
dat maakt geen verschil.

Slide 11 - Slide

if-sentences
In de hoofdzin gebruik je will + hele werkwoord en in de bijzin de present simple. Het eerste werkwoord na if is nooit will of would.
Hoofdzin
Bijzin (met present simple)
He will feel better
if he takes his medicine.
Shall we call you
if we see him?
If you study hard,
you will pass your test.
If you help me now,
I will help you later.

Slide 12 - Slide

Present simple
Wat is het?
Tegenwoordige tijd
Waarvoor gebruik je het?
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. In de zin staan dan vaak worden als: always, never, often, usually, regularly, sometimes
Wat doe je bij he, she, it 
Je plakt een -s achter het werkwoord

Bijv: Caitlin thinks she's the boss

Slide 13 - Slide

What now?
  1. Kader -- work on flashback on page 42, 43, 44
    ex. 2, 3, 4, 5, 6, 7

  2. TL -- work on Catch up on page 40 -43
    ex. 1, 2, 3, 4, 5, 6

Slide 14 - Slide