Wat weten we nog?
1 / 11
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Variabele kosten...
A
zijn niet afhankelijk van productieomvang
B
wel afhankelijk productieomvang
C
soms afhankelijk van productieomvang
Slide 2 - Quiz
- kosten per product zijn € 5
- er is € 10 aan constante kosten.
- er is € 10 aan constante kosten.
A
TK = 5q + 10
B
TK = 10q + 5
C
GVK = 5q
D
GCK = 10
Slide 3 - Quiz
De constante kosten zijn:
A
0
B
20.000
C
4.000
D
60.000
Slide 4 - Quiz
Welke kosten horen voor een producent van waterijsjes tot de variabele kosten?
A
De inkoopprijs van de ingrediënten
B
De kosten voor de stokjes van de ijsjes
C
De huur van het bedrijfspand
D
Loon van de vaste arbeiders
Slide 5 - Quiz
vaste kosten € 1.000,-
variabele kosten € 2,-
verkoopprijs € 7,-
variabele kosten € 2,-
verkoopprijs € 7,-
A
De break-even afzet € 200,-
B
De break-even afzet is 200
C
De break-even afzet is
€ 1.400,-
D
De break-even omzet is
€ 200,-
Slide 6 - Quiz
Totale kosten zijn?
A
TCK x TVK
B
TCK - TVK
C
TCK + TVK
D
p x q
Slide 7 - Quiz
De aanbodlijn van een smartphone is als volgt. De grondstofkosten voor batterijen stijgen.
Wat gebeurt er met de aanbodlijn?
Wat gebeurt er met de aanbodlijn?
A
De aanbodlijn gaat naar links
B
De aanbodlijn gaat naar rechts
C
De aanbodlijn gaat omlaag
D
De aanbodlijn gaat omhoog
Slide 8 - Quiz
De aanbodlijn is een ... lijn
A
stijgende
B
dalende
C
horizontale
D
verticale
Slide 9 - Quiz
Wat is een vergelijking van een aanbodlijn?
A
Q = 3P + 100
B
Q = -3P +100
C
Q = -25.000P - 10.000
D
Q = 25.000P - 10.000
Slide 10 - Quiz
Twee beweringen over de aanbodlijn.
I. De aanbodlijn verschuift naar rechts als de prijs stijgt.
II. De aanbodlijn verschuift naar links als de overheid heffingen oplegt.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
I. De aanbodlijn verschuift naar rechts als de prijs stijgt.
II. De aanbodlijn verschuift naar links als de overheid heffingen oplegt.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
