Woche 51

A3b Duits, Woche 51
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

A3b Duits, Woche 51

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht
Versie A
Versie B
voorbereiden
van plan zijn
de opdracht
de bladzijde
de woordjestoets
het dictee
uitleggen
herhalen
het opstel
waarschijnlijk

Slide 3 - Slide

Diese Woche:
Donnerstag (40 Min.)

KLT
Montag (40 Min.)

HW bespreken
AB Aufgabe 7-11 (S. 51-52) 
KLT üben

Slide 4 - Slide

Start Lektion 24
KB S. 34-36 (1-5)
AB S. 49-52 (1-11)

Slide 5 - Slide

sollen
- Je hebt al een Duits modaal werkwoord geleerd dat 'moeten' betekent. Welke?  ---> müssen

- sollen betekent óók moeten, maar heeft een betekenisverschil

- sollen = moeten (de wil/wens van een andere persoon)
- müssen = moeten (noodzakelijkheid, anders consequenties)

Slide 6 - Slide

müssen

- Ich muss jetzt echt los! Sonst verpasse ich meinen Termin beim Zahnarzt.
- Jeder Mensch muss atmen.
- Wir müssen dieses Jahr echt das Weihnachtsessen bei der Familie Timm nicht vergessen.
- Ich muss ins Krankenhaus! Ich glaube, ich habe mir den Arm gebrochen.
vs. sollen

- Mein Vater sagt, ich soll das Fenster zumachen.
- Meine Mutter sagt, danach soll ich beim Kochen helfen. 
- Eigentlich sollen die Schüler ihre Hausaufgaben machen... Sie haben aber kein Bock. 
- Sollt ihr morgen schon um 07:30 in der Schule sein? Krass!

Slide 7 - Slide

sollen
ich
soll
du
sollst
er/sie/es
soll
wir
sollen
ihr
sollt
sie/Sie
sollen

Slide 8 - Slide

Positionsverben
= herhaling van de vorige Lektion.

Als iets ergens ligt/hangt/staat, dan gebruik je... 

stehen, liegen, hängen [Positionsverb] + an, auf, in [Präposition] + 3e naamval

Slide 9 - Slide

Die Flasche steht auf dem Tisch.

Slide 10 - Slide

Der Mensch / Sie liegt auf dem Teppich / Handtuch / auf der Yogamatte 
Das Buch liegt auf dem Tisch.

Slide 11 - Slide

Die Kleidung hängt an der Leine

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Richtungsverben

"Ich stelle die Flasche auf den Tisch"

"Ich lege mich auf die Couch"

"Anna legt das Buch in das Regal"

"Ich hänge die Socken an die Leine"
= nieuw in deze Lektion

Als iets ergens gaat liggen/hangen/staan, dan gebruik je...

stellen, legen, hängen [Richtungsverb] + an, auf, in [Präposition] + 4e naamval

Slide 16 - Slide

Positions- & Richtungsverben
Positionsverben = rust --> altijd met derde naamval (liegen, stehen, hängen)

Richtungsverben = beweging --> altijd met vierde naamval (legen, stellen, hängen)

Slide 17 - Slide

An die Arbeit
AB Aufgabe 1-11
S. 49-52


Slide 18 - Slide