2.2 nieuw - Ga je sparen of beleggen?

2.2 Ga je sparen of beleggen?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2.2 Ga je sparen of beleggen?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Na deze les weet je:
  • welke redenen er zijn om te sparen
  • hoe je enkelvoudige rente berekent
  • hoe je samengestelde rente berekent
  • wat het gevolg van inflatie is voor je spaargeld
  • wat de kenmerken zijn van beleggen

Slide 2 - Slide

Spaarmotieven
Sparen voor een doel:
  • om na een tijd iets duurs te kunnen kopen.
Sparen uit voorzorg:
  • een buffer opbouwen voor onvoorziene uitgaven.
Sparen voor de rente:
  • Als de rente heel laag is, zullen nog maar weinig mensen om deze reden sparen.

Slide 3 - Slide

Rente
Over je spaargeld ontvang je rente of interest.

De rente op je spaarrekening is afhankelijk van:
  • het rentepercentage (vast of variabel)
  • de hoogte van het spaarbedrag.
  • de periode dat het geld op je spaarrekening staat.

Slide 4 - Slide

Enkelvoudige rente
Wordt gebruikt bij een spaardeposito
  • geld staat bepaalde tijd vast
  • vaste rente
  • rente wordt apart uitgekeerd, spaartegoed blijft na elk jaar gelijk
  • enkelvoudige rente

Slide 5 - Slide

Enkelvoudige rente
Berekening: 


Voorbeeld:
Spaarbedrag € 2.500, rente 1,6%.
Hoeveel rente heb ik na drie jaar ontvangen ? 



0,016 (want 1,6 gedeeld door 100) × € 2.500 × 3 = € 120

Slide 6 - Slide

Samengestelde rente
Rente op rente 
Rente wordt na elk jaar bijgeschreven bij het spaartegoed.
In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag plus de bijgeschreven rente.


Slide 7 - Slide

Samengestelde rente
Berekening:



Spaartegoed berekenen met een groeifactor
Bij 1,2% rente is je tegoed na een jaar 100% + 1,2% = 101,2%.
De groeifactor is: 101,2 ÷ 100 = 1,012.
Na drie jaar is je tegoed: spaarbedrag × 1,012 × 1,012 × 1,012



Slide 8 - Slide

Koopkracht van je spaargeld
  • Koopkracht van je spaargeld is afhankelijk van de rente en de inflatie.
  • Nominale rente: de rente waarmee de bank rekent, je spaartegoed neemt toe.
  • Door inflatie → spaargeld minder waard.
  • Reële rente: nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.


Slide 9 - Slide

Koopkracht van je spaargeld
RIC = NIC - PIC

Slide 10 - Slide

Beleggen
Beleggen = je koopt iets waarvan je verwacht dat de waarde zal stijgen.
Bijvoorbeeld beleggen in: aandelen, obligaties, goud of gebouwen.
Rendement = wat je met beleggen verdient.
kán hoger zijn dan de rente op een spaarrekening, maar ook lager.



Slide 11 - Slide

Beleggen - obligatie
lening aan een bedrijf of aan de overheid tegen een vaste rente.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Waarom wil je sparen (spaarmotieven)?
A
voor de rente
B
voor een toekomstige aankoop (doelsparen)
C
voor onverwachte uitgaven (uit voorzorg)
D
A + B + C

Slide 14 - Quiz

Spaarrekening: € 1.500, 1,2% rente.
Hoeveel (enkelvoudige) rente ontvang je na 3 jaar?
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 15 - Quiz

Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
juist
B
onjuist
C
hangt van de spaarvorm af
D
hangt van het spaarmotief af

Slide 16 - Quiz

Spaarrekening: €2.300, Rente: 0,5%
En wat is het spaarbedrag na 2 jaar met een samengestelde rente?
A
€ 2223,06
B
€ 2323,06
C
€ 2423,06
D
€ 2523,06

Slide 17 - Quiz

Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
Alle antwoorden (A/B/C) zijn goed

Slide 18 - Quiz

Beleggen in ...(1)... is minder risicovol dan het beleggen in ...(2)...
A
(1) aandelen, (2) obligaties
B
(1) obligaties, (2) aandelen

Slide 19 - Quiz

Huiswerk
maken opdrachten bij 2.2

Slide 20 - Slide