Les 25 maart herhaling woordsoorten en voegwoord

Lesdoelen
- je frist je kennis over grammatica woordsoorten op
- je leert voegwoorden te herkennen en gebruiken

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesdoelen
- je frist je kennis over grammatica woordsoorten op
- je leert voegwoorden te herkennen en gebruiken

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
- Welkom en introductie (5 min)
- Terugblik en huiswerk (5-10 min)
- Herhaling woordsoorten (5 min)
- Uitleg voegwoorden (5 min)
- Zelfstandig werken (15 min)

Slide 2 - Slide

         Terugblik
Zinsdelen

Slide 3 - Slide

Julian geeft zijn vriendin een knuffel. 

Slide 4 - Slide

Zal ik je alvast een kopje koffie inschenken?

Slide 5 - Slide

Welke combinatie kan niet?
A
Hoofdzin + bijzin
B
Hoofdzin + hoofdzin
C
bijzin + bijzin
D
Bijzin + hoofdzin

Slide 6 - Quiz

In een hoofdzin staan pv en ow naast elkaar; er kan verder niks tussen staan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Toen ik een kleuter was, ben ik een keer van huis weggelopen.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Bijzin + hoofdzin
C
Hoofdzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 8 - Quiz

Ik ga naar huis, want ik moet huiswerk maken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-bijzin
D
Bijzin-hoofdzin

Slide 9 - Quiz

De leerling stelde een vraag toen de docent klaar was met uitleggen.

Waaruit bestaat deze samengestelde zin?
A
twee hoofdzinnen
B
een hoofdzin en een bijzin
C
twee bijzinnen
D
geen idee

Slide 10 - Quiz

Lidwoord (lw)
de, het en een
Een lidwoord (lw) hoort bij een zelfstandig naamwoord

De regen valt met bakken uit de hemel (wel lw)
Het regent pijpenstelen. (geen lw)

Slide 11 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)
is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Voor een zelfstandig naamwoord (zn) staat vaak een lidwoord of je kunt het ervoor zetten.

Slide 12 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: geeft aan van welke stof iets gemaakt is. 


Slide 13 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord en  bezittelijk voornaamwoord

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan.
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. 

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Let op bij
je, haar, jullie, ons en hun
Deze kunnen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord zijn. 
Twijfel je?
Vervang het woord dan door hij, hem of zijn. 
Als je hij of hem kunt gebruiken, dan is het een pers. vnw.
Als je zijn kunt gebruiken, dan is het bezit. vnw.

Slide 16 - Slide

Wij geven haar de ruimte om te oefenen

Slide 17 - Slide

Voegwoorden
1. Nevenschikkend voegwoord: verbinden twee woorden, woordgroepen of hoofdzinnen. 
dus, en, maar, of en want
2. Onderschikkend voegwoord: verbind een hoofdzin en een bijzin.
zoals: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra. 

Slide 18 - Slide

Aan de slag 
Wat: ga naar Nieuw Nederlands online/ Planning/ herhaling  woordsoorten en voegwoord en maak de opdrachten (H1 opdracht 1 en 2 en H5 opdracht 1, 2 en 4). Als je de opdrachten uit het boek maakt: H1 opdracht 1 en 2 (blz. 31) en H5 opdracht 1, 2 en 4 (blz. 150/151)
De theorie over het voegwoord kun je teruglezen op blz. 150

Slide 19 - Slide