onregelmatige werkwoorden als: haben, sein, werden
onregelmatige werkwoorden als de modale werkwoorden (6)
Slide 7 - Slide
Modalverben in het Duits:
Slide 8 - Slide
Dus dit zijn ...
dürfen (= mogen)
können (= kunnen)
mögen (= lusten, lekker vinden, houden van)
müssen (= moeten als noodzaak)
sollen (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
wollen (= willen)
(wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
Slide 9 - Slide
Wat is er nu anders?
zwak werkwoord: modaal werkwoord 'können':
ich wohn e ich kann -
du wohn st du kann st
er/sie/es wohn t er/sie/es kann -
wir wohn en wir könn en
ihr wohn t ihr könn t
sie/Sie wohn en sie/Sie könn en
Slide 10 - Slide
Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:
Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Wat helpt je bij het leren?
Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud: - dürfen (= mogen, ik mag) -> ich darf - können (= kunnen, ik kan) > ich kann - müssen (= moeten, ik moet) > ich muss - wollen (= willen, ik wil) > ich will
Slide 13 - Slide
Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin, bijvoorbeeld: de klas moet maar snel weg wezen En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....
Slide 14 - Slide
Maak nu een paar oefeningen, vertaal: hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt
Slide 15 - Quiz
Vertaal: jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag
Slide 16 - Quiz
Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan
Slide 17 - Quiz
Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet
Slide 18 - Quiz
Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt
Slide 19 - Quiz
Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt
Slide 20 - Quiz
Opdracht 3
Zet elk werkwoord op de juiste plek
Slide 21 - Slide
Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag
Slide 22 - Drag question
Zoek de juiste vormen van het werkwoord mögen bij elklaar!
Er blijven twee vormen over!
ich du er sie es wir ihr sie Sie
ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
magst
mag
mögen
mögst
möge
mögen
mögt
mag
Slide 23 - Drag question
Kapitel 2, Bayern!
Ga aan het werk met Aufgabe 1,2,4 van Lektion 3.
Pak je boek erbij!
Heb je geen boek?
Pak je Ipad, ga naar Teams en open het Leerwerkboek (PDF). Maak notities in Word.
Als de licentie het doet, kan je daarin terecht voor de opdrachten