“Alle aandacht is gericht op de koning, hij is het aan wie alle wensen gericht worden. Alleen hij ontvangt blijken van respect, alleen hij is de bron van alle verzuchtingen. Men verwacht, men doet niets zonder hem. […] De koning, die geboren is om alles te bezitten en iedereen te bevelen, is slechts verantwoording schuldig aan God. […] De wil van de koning is dat eenieder die geboren is als zijn onderdaan hem gehoorzaamt in alles en zonder uitzondering. Geen enkel ander grondbeginsel van het christendom is meer gevestigd dan deze nederige onderwerping van de onderdanen aan hem die hun voorbestemd is.” (Lodewijk XIV in 1661)