NN 2 H4 grammatica

Hoofdstuk 4
Grammatica- meewerkend voorwerp (mv)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4
Grammatica- meewerkend voorwerp (mv)

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Aan het einde van de les kan je het meewerkend voorwerp van een zin vinden. 

Slide 2 - Slide

Herhaling pv, ow, wg en lv.
Zie volgende pagina voor de uitleg.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Wat is het lijdend voorwerp?
Onze judoleraar heeft een Facebookpagina aangemaakt voor onze club.

A
Onze judoleraar
B
Heeft
C
Heeft aangemaakt
D
Een Facebookpagina

Slide 5 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
De laatste twee wedstrijden moeten we winnen voor het kampioenschap.
A
Het kampioenschap
B
De laatste twee wedstrijden
C
We
D
Moeten, winnen

Slide 6 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Mijn moeder zit een skypegesprek te voeren met haar zus in Spanje.
A
Mijn moeder
B
In Spanje
C
Een skypegesprek
D
Voeren

Slide 7 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Rohit en Quinten kopen een cadeau.
A
Een cadeau
B
Kopen
C
Rohit en Quinten

Slide 8 - Quiz

Theorie MV
  •  Het mv geeft aan voor wie iets bestemd is of aan wie iets verteld of gegeven wordt.
  • Een mv kan beginnen met aan, maar het hoeft niet.
  • Als het niet met aan begint, kun je het er meestal wel voor zetten. 

Slide 9 - Slide

Zo vind je het meewerkend voorwerp:
  1.  Noteer pv, ow, wg en lv.
  2. Stel de vraag: Aan wie + wg + ow+ lv? Het antwoord is het mv.
  3. Controleer tenslotte of je aan kunt weglaten of toevoegen:
Bijvoorbeeld:
  • Wouter/ heeft / een vraag / aan mij (mv) / gesteld.
  • Wouter / heeft / mij (mv) / een vraag / gesteld. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Opdrachten
  •  Wat? Maken opdracht 1,2,3 en 5
  • Waar? Online via Magister
  • Is huiswerk voor volgende week dinsdag.

Slide 12 - Slide