De woordvolgorde: de bepaling van tijd/ plaats

De woordvolgorde: de bepaling van tijd/ plaats

In het Frans staat de bepaling van tijd en plaats vooraan of achteraan in de zin.

De woordvolgorde ziet er dan zo uit:
tijd/ plaats + onderwerp+ alle werkwoorden+ lijdend en meewerkend voorwerp + tijd/plaats
Ik ga morgen een t-shirt kopen.
Je vais acheter un t-shirt demain
Demain, Je vais acheter un t-shirt.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

De woordvolgorde: de bepaling van tijd/ plaats

In het Frans staat de bepaling van tijd en plaats vooraan of achteraan in de zin.

De woordvolgorde ziet er dan zo uit:
tijd/ plaats + onderwerp+ alle werkwoorden+ lijdend en meewerkend voorwerp + tijd/plaats
Ik ga morgen een t-shirt kopen.
Je vais acheter un t-shirt demain
Demain, Je vais acheter un t-shirt.

Slide 1 - Slide

Wat is het persoonsvorm in de zin?


Il y a une grande salle de concert à Lille
A
il y
B
a
C
grande salle de concert
D
à Lille

Slide 2 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin?
(Als je wie of wat voor de persoonsvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp.)


Il y a une grande salle de concert à Lille
A
il y a
B
à Lille
C
une grande salle de concert

Slide 3 - Quiz

Wat is de plaats in de zin? ( waar?)



Il y a une grande salle de concert à Lille
A
il y a
B
à Lille
C
une grande salle de concert

Slide 4 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
(Zet wie of wat voor het gezegde en het onderwerp en maak er zo een vraag van)


Il raconte une histoire passionnante.
( Hij vertelt een spannend verhaal)
A
Il
B
raconte
C
une histoire passionnante

Slide 5 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de zin?
(Kun je er aan of voor voor denken?)

je lui fais un cadeau
( Ik geef hem een cadeau)



A
je
B
lui
C
fais
D
un cadeau

Slide 6 - Quiz

welke zin is goed?


De school begint om 10 uur.
A
L'école á 10 heures commence .
B
L'école commence à 10 heures.

Slide 7 - Quiz

welke zin is goed?


Mama maakt vandaag soep.
A
Aujourd'hui maman fait de la soupe
B
Maman fait aujourd'hui. de la soupe

Slide 8 - Quiz

welke zin is goed?


Nu ga ik voetballen.
A
Je vais jouer maintenant au foot
B
Maintenant je vais jouer au foot

Slide 9 - Quiz

welke zin is goed?


Vandaag ga ik mijn foto's publiceren.
A
Aujourd'hui je vais publier mes photos.
B
Je vais publier aujourd'hui mes photos.

Slide 10 - Quiz

welke zin is goed?


De wedstrijd begint om 9 uur.
A
à 9 heures le match commence .
B
Le match commence à 9 heures.

Slide 11 - Quiz

welke zin is goed?


Ik eet vandaag aardappelen.
A
Je mange aujourd'hui des pommes de terre.
B
Je mange des pommes de terre aujourd'hui

Slide 12 - Quiz

Vertaal deze zin in het frans.

Moeder gaat vandaag naar huis.

Slide 13 - Open question

Vertaal deze zin in het frans.

Vader leest nu een boek.

Slide 14 - Open question