14 jan koppelwerkwoorden

Koppelwerkwoorden
ZWABBELS 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Koppelwerkwoorden
ZWABBELS 

Slide 1 - Slide

Koppelwerkwoorden
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen

Slide 2 - Slide

Koppelwerkwoorden

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

heten, dunken, voorkomen

Slide 3 - Slide

Koppelwerkwoorden: ZWoBBeLS + HDV
1. zijn
2. worden
3. blijven
4. blijken
5. lijken
6. schijnen
7. heten
8. dunken
9. voorkomen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Koppelwerkwoorden 
- Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is.

- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 
   naamwoordelijk gezegde.

- Er zijn 9 koppelwerkwoorden.

Slide 6 - Slide

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden zijn werkwoorden die een naamwoordelijk gezegde helpen vormen.

De koppelwerkwoorden zijn: 
zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken en blijken.

Voorbeelden
:
Hij blijft leraar.
Hij is bang.
Hij wordt oud.

Slide 7 - Slide

‘Worden’ is één van de negen koppelwerkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quiz

‘Hebben’ is één van de negen koppelwerkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

‘Worden’ is één van de negen koppelwerkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

'zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen' noemen we
A
werkwoorden
B
zelfstandig werkwoorden
C
hulpwerkwoorden
D
koppelwerkwoorden

Slide 11 - Quiz

Wat hoort NIET bij het naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoorden
B
'zijn'
C
'doen'
D
koppelwerkwoorden

Slide 12 - Quiz


Welke soort werkwoorden staan er in de zin:
Ik heb je gisteren toch al gebeld?



A
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord en hulpwerkwoord
C
alleen koppelwerkwoorden
D
alleen zelfstandige werkwoorden

Slide 13 - Quiz

Welke van de onderstaande werkwoorden drukken uit dat het onderwerp iets 'is'? Oftewel, welke zijn koppelwerkwoorden?
A
worden
B
lijken
C
fietsen
D
praten

Slide 14 - Quiz

Hij schijnt goed taarten te kunnen bakken
Er staat een koppelwerkwoord in: schijnt. 
Maar staan er nog meer werkwoorden in die geen koppelwerkwoorden zijn?
A
WG
B
NG

Slide 15 - Quiz


Welke soort werkwoorden staan er in de zin:
Zij heeft haar ouders dat grote cadeau gisteren toch al gegeven?



A
koppelwerkwoord en hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
C
alleen koppelwerkwoorden
D
alleen zelfstandige werkwoorden

Slide 16 - Quiz

De 6 belangrijkste koppelwerkwoorden zijn:
A
zijn, komen, blijven, blijken, lijken schijnen
B
zijn, worden, blijven, brengen, lijken, schijnen
C
zijn, moeten, blijven, blijken, lijken, schijnen
D
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Slide 17 - Quiz


Welke soort werkwoorden staan er in de zin:
Ik heb je dat telefoonnummer gisteren toch al gegeven?



A
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord en hulpwerkwoord
C
alleen koppelwerkwoorden
D
alleen zelfstandige werkwoorden

Slide 18 - Quiz

De woorden zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen noemen we...
A
Hulpwerkwoorden
B
Zelfstandige werkwoorden
C
Koppelwerkwoorden
D
Meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz