Wind waait altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied.
A
waar
B
niet waar
1 / 50
next
Slide 1: Quiz
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wind waait altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied.
A
waar
B
niet waar
Slide 1 - Quiz
Welke omschrijving klopt NIET met de wet van Buys Ballot?
A
Wind waait van hoge naar lagedrukgebieden
B
De wind heeft een afwijking door de draaiing van de aarde
C
De wind heeft op het zuidelijk halfrond een afwijking naar rechts
D
Op het noordelijk halfrond waait de wind met de klok mee rond een hogedrukgebied
Slide 2 - Quiz
Een passaat is een wind die
A
waait tussen de subtropische hoge druk gebieden en de evenaar
B
elk half jaar van richting verandert
C
waait van noord naar zuid
Slide 3 - Quiz
Een wind die vanaf de zee naar het land waait → aanlandige wind
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Aanlandige wind is in de winter een relatief warme wind en in de zomer een relatief koude wind.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Het ITCZ is een verschuiving van
A
de hogedruk gebieden
B
de lagedruk gebieden
Slide 6 - Quiz
Het ITCZ
A
verschuift overal precies heen en weer tussen de keerkringen (23,5 graad)
B
verschuift over land meer mee dan over zee
C
verschuift over zee meer mee dan over land
Slide 7 - Quiz
In juli verschuift het ITCZ
A
naar het noorden
B
naar het zuiden
C
niet
Slide 8 - Quiz
De intertropischeconvergentiezone (ITCZ) is altijd een
A
Maximum
B
Minimum
Slide 9 - Quiz
Bekijk de afbeelding over de ITCZ.
Welk klimaat vind je in het gebied van de ITCZ.
A
Landklimaat
B
Droog klimaat
C
Gematigd klimaat
D
Tropisch klimaat
Slide 10 - Quiz
Op de locatie van de ITCZ is er:
A
Droogte
B
Stijgingsregen
C
Stuwingsregen
D
Frontale regen
Slide 11 - Quiz
Bekijk de afbeelding over de ITCZ.
Welke situaties horen bij de ITCZ?
A
Lage druk, stijgende lucht, veel neerslag
B
Lage druk, stijgende lucht, weinig neerslag
C
Hoge druk, dalende lucht, weinig neerslag
D
Hoge druk, dalende lucht, veel neerslag
Slide 12 - Quiz
In januari ligt de ITCZ
A
op de evenaar
B
ten zuiden van de evenaar
C
ten noorden van de evenaar
Slide 13 - Quiz
Hoe-hoe regel Zeestromen Hoe warmer de zeestroom, hoe
A
warmer de lucht
B
kouder de lucht
C
droger de lucht
D
vochtiger de lucht
Slide 14 - Quiz
Wat drijft zeestromen aan
A
aardbevingen
B
vulkanisme op oceaanbodem
C
wind
D
de zee stuurt zichzelf aan
Slide 15 - Quiz
Bekijk de figuur. De zeestroom met het cijfer 2 is een voorbeeld van een relatief koude zeestroom.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quiz
Een koude zeestroom zorgt voor...
A
Minder verdamping dus meer neerslag
B
Minder verdamping dus minder neerslag
C
Meer verdamping dus meer neerslag
D
Meer verdamping dus minder neerslag
Slide 17 - Quiz
De warme zeestroom zorgt in Nederland voor een...
A
Zachte winter, koele zomer
B
Strenge winter, hete zomer
C
Nat klimaat
D
Droog klimaat
Slide 18 - Quiz
Twee beweringen: 1. Een koude zeestroom is wat temperatuur betreft altijd kouder dan een warme zeestroom 2. Bij een koude zeestroom voor de kust is de kans op neerslag kleiner dan bij een warme zeestroom
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist
Slide 19 - Quiz
Als er geen wind- en zeestromen zouden zijn, waar zou het dan warmer worden?
A
De Noordpool
B
De Evenaar
C
Landinwaarts
D
Gematigde breedten aan zee
Slide 20 - Quiz
Welke uitspraak over zeestromen is juist?
A
Een warme zeestroom stroomt van een gebied op hoge breedte naar een gebied op lage breedte.
B
Een koude zeestroom bestaat uit opwellend diepzeewater.
C
Een warme zeestroom stroomt vanuit een relatief warm gebied naar een kouder gebied.
D
Koude zeestromen komen alleen voor rondom Antarctica.
Slide 21 - Quiz
Ik weet dat een moesson een passaat is die de evenaar kruist.
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quiz
Een passaat is een wind die
A
waait tussen de subtropische hoge druk gebieden en de evenaar
B
elk half jaar van richting verandert
C
waait van noord naar zuid
Slide 23 - Quiz
Welke term hoort er niet bij: Lagedrukgebied, ITCZ, Passaat, Atmosferische luchtcirculatie, Moesson
A
ITCZ
B
Passaat
C
Atmosferische luchtcirculatie
D
Moesson
Slide 24 - Quiz
Vraag 3B Wat is de juiste volgorde? A. Voor de kust bevindt zich een warme zeestroom B. De passaten drijven de lucht in westelijke richting C. Hierdoor wordt de luchtmassa boven het water ook opgewarmde D. Boven land koelt de lucht af en het gaat regenen E. Deze warme lucht kan relatief veel vocht bevatten
A
D - C - A - B - E
B
A - C - B - D - E
C
A - C - E - B - D
D
A - E -C - D - B
Slide 25 - Quiz
Waardoor beweegt de ITCZ zich tussen 23,5 NB en 23,5 ZB
A
Door de passaat
B
Door de zon
C
Door de zee
D
Door de westenwind
Slide 26 - Quiz
Een plek waar (relatief) warme lucht opstijgt noemen we:
A
Een passaat
B
Een hogedrukgebied
C
Een lagedrukgebied
D
De evenaar
Slide 27 - Quiz
Hoe noemen we de periode met veel neerslag in India?
A
Passaten
B
ITCZ
C
Moesson
D
Zomer
Slide 28 - Quiz
Tussen 0 en 30 graden NB waait volgens deze afbeelding een
A
ZO-passaat
B
NO-passaat
C
ZW-wind
D
NW-wind
Slide 29 - Quiz
Van 90 graden naar 60 graden waait een
A
Passaat
B
Moessonwind
C
Poolwind
D
Westewind
Slide 30 - Quiz
Stijgingsregens ontstaan voornamelijk bij...
A
Aanlandige wind
B
Botsing van warme en koude lucht
C
Relief
D
De evenaar
Slide 31 - Quiz
Bij gebergten komt vooral stijgingsregens voor
timer
0:30
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quiz
Wat zie je hier?
A
warme regen
B
stijgingsregen
C
stuwingsregen
D
frontale regen
Slide 33 - Quiz
Hebben wij in Nederland ook stuwingsregen?
A
Ja
B
Nee
Slide 34 - Quiz
Welke afbeelding laat het ontstaan van frontale neerslag zien?
A
afbeelding A
B
afbeelding B
C
Afbeelding C
D
geen van de 3 afbeeldingen laat het ontstaan van stuwingsregens zien.
Slide 35 - Quiz
Hoe ontstaat stuwingsregen?
A
Lucht stijgt op, koelt af en er ontstaat neerslag
B
Lucht stijgt op, warmt op en er ontstaat neerslag
C
Lucht daalt, koelt af en er ontstaat neerslag
D
Lucht daalt, warmt op en er ontstaat neerslag
Slide 36 - Quiz
Aan de loefzijde is ?
A
Stijgingsregen
B
Stuwingsregen
Slide 37 - Quiz
De klimaatgrafiek hoort bij
A
landklimaat
B
Gematigd zeeklimaat
C
middellands zeeklimaat
D
toendraklimaat
Slide 38 - Quiz
klimaatgrafiek is van:
A
Nederland
B
Duitsland
C
Suriname
D
Moskou
Slide 39 - Quiz
Deze klimaatgrafiek is een voorbeeld van een...
A
Dw
B
Cw
C
Cf
D
Cs
Slide 40 - Quiz
Deze klimaatgrafiek is van...
A
Noordelijk halfrond
B
Zuidelijk halfrond
C
Evenaar
D
Polen
Slide 41 - Quiz
1. Bekijk de landschapszones op de wereldkaart bij deze vraag. In Afrika liggen de verschillende landschapszones over het algemeen parallel aan de evenaar. In Noord- en Zuid-Amerika is dit patroon minder herkenbaar. Welke klimaatfactor veroorzaakt dit afwijkende patroon in Noord- en Zuid Amerika?
A
Breedteligging
B
Gebergte- en hoogteligging
C
Type oppervlak
D
Oceanische circulatie
Slide 42 - Quiz
Je hebt de namen van zes landschapszones en bijbehorende plantengroei geleerd. Welke combinatie van landschapszone en plantengroei is juist?
A
Naaldbossen =
Boreale zone
B
Savanne en regenwouden = Aride zone
C
Loofbossen =
Subtropische zone
D
Grassen en struiken =
Tropische zone
Slide 43 - Quiz
Door klimaatverandering verschuiven de landschapszones. Nederland zal meer invloeden krijgen van de ...
A
Tropische zone
B
Subtropische zone
C
Aride zone
D
Gematigde zone
Slide 44 - Quiz
Welke landschapszones zijn dus vooral kwetsbaar voor landdegradatie?
A
subtropische zone
B
tropische zone
C
aride zone
D
gematigde zone
Slide 45 - Quiz
Door welke landschapszones kom je achtereenvolgens als je van de Noordpool naar Zuid-Europa reist? 1. taiga 2. loofbossen 3. landijs, drijfijs, pakijs 4. toendra