VWO 4 - oefenen en herhalen hoofdstuk 2 deel 2

Oefening en herhaling H2
Vandaag pakken we de leerstof op waar we dinsdag stopten: paragraaf 2.
We hebben het vandaag over passaatwinden, moesson, oceaan- en zeestromen.

Heb je tussendoor vragen over de stof, laat wat van je horen!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefening en herhaling H2
Vandaag pakken we de leerstof op waar we dinsdag stopten: paragraaf 2.
We hebben het vandaag over passaatwinden, moesson, oceaan- en zeestromen.

Heb je tussendoor vragen over de stof, laat wat van je horen!

Slide 1 - Slide

Rond de evenaar ligt de ITCZ. Wat gebeurd er daar met de lucht?
A
Warme lucht stijgt op: lagedrukgebied
B
Koude lucht stijgt op: lagedrukgebied
C
Koude lucht daalt: hogedrukgebied
D
Warme lucht daalt: hogedrukgebied

Slide 2 - Quiz

De atmosferische circulatie: de luchtstromen op aarde. De vochtige gebieden kennen overwegend stijgende lucht (L).

Slide 3 - Slide

Op welke breedtegraad kun je meestal een hogedrukgebied vinden?
A
30 en 60 graden
B
60 en 90 graden
C
30 en 90 graden
D
0 en 60 graden

Slide 4 - Quiz

Wind
Wind is de beweging van lucht aan het aardoppervlak, van hoge naar lage luchtdruk. Door het corioliseffect stroomt de lucht niet in een rechte lijn tussen noord en zuid, maar krijgt het een afwijking.

In de tropen (0-30 graden NB en ZB) stroomt de wind van oost naar west. We noemen deze winden de passaten. De hogedrukgebieden liggen rond de 30ste breedtegraad en het lagedrukgebied rond de evenaar.

Slide 5 - Slide

Wat is waar?
A
De passaten stromen van lage naar hoge baansnelheid
B
De passaten stromen van hoge naar lage baansnelheid
C
Passaten stromen altijd van het noordoosten naar het zuidwesten
D
Passaten krijgen geen afwijking

Slide 6 - Quiz

Afwijking
Hoe lager de breedte, hoe hoger de baansnelheid. De aarde is er immers breder, dus moet meer afstand afleggen in 24 uur. 

Wind die van lage naar hoge breedte stroomt gaat dus 'voorlopen' en wind van hoge naar lage breedte gaat 'achterlopen'.

We bekijken dat eens in bron 9.

Slide 7 - Slide

+ = hoge luchtdruk        - = lage luchtdruk    
   
Nederland ligt op 52' NB, vanwaar komt de wind?

Slide 8 - Slide

Hier op de kaart zien we de zomerse moesson in Azië. O.a. India krijgt te maken met een vochtige luchtstroom vanaf zee!

Slide 9 - Slide

Waardoor ontstaat de moesson 's zomers in Azië?
A
De ITCZ verschuift naar het zuiden
B
De noordoostpassaat brengt dan regen vanuit China
C
De moesson ontstaat door klimaatverandering
D
De ITCZ verschuift naar het noorden

Slide 10 - Quiz

Dus de ZO-passaat waait 's zomers over de evenaar heen naar de ITCZ. Na de evenaar krimpt de baansnelheid weer --> de afwijking draait naar rechts!

Slide 11 - Slide

We gaan door naar par. 3: oceaan- en zeestromen.
Wat drijft de zeestromen aan? Antwoord met 1 woord.

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

Geef je eigen beschrijving van
een warme zeestroom.

Slide 14 - Mind map

Zeestromen
Warme zeestromen stromen vanuit een relatief warm gebied naar een gebied dat kouder is.
Koude zeestromen stromen vanuit een relatief koud gebied naar een gebied dat warmer is.

Relatief is het kernwoord! Een koude zeestroom bij Afrika is alsnog warmer dan een warme zeestroom bij de Noordpool! 

Slide 15 - Slide

Welk kenmerk hoort bij welke soort zeestroom?
Weinig neerslag (droog klimaat)
Golfstroom langs West-Europa
Zoutgehalte en temperatuurverschil
Warme zeestroom
Thermohaliene circulatie
Koude zeestroom

Slide 16 - Drag question

Huiswerk voor dinsdag
Uiteraard moet je je gaan voorbereiden op de toets (H2 par. 1-6)
In de digitale methode vind je nog eventueel oefenopdrachten en interactieve bronnen om je te helpen met leren.

Wat ga je doen als HW voor dinsdag?
Kijk de volgende filmpjes:
https://www.youtube.com/watch?v=cKEw_iQe6Hs
https://www.youtube.com/watch?v=aRWUu6eLd34

Slide 17 - Slide