This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Camera's en projectoren (3.3)
Slide 1 - Slide
Resultaat
oefentoets
Slide 2 - Slide
Doelen van vandaag
Leren hoe je rekent met de lenzenformule
Leren hoe je een vergroting uitrekent
Slide 3 - Slide
Herhaling positieve lens
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Werking van beamer en camera
Allebei hebben een positieve lens die een voorwerp afbeelt op een scherm.
Camera voorwerp: Scene die je fotografeert
Beamer voorwerp: lcd foto/film
Slide 7 - Slide
Voor een goede foto moet de afstand tussen de lens en het LCD scherm verstellen zodat foto scherp gesteld is.
Ook bij een beamer verander je de afstand tussen de LCD scherm en de lens.
Slide 8 - Slide
Hoe wordt het beeld scherp gesteld in een camera als je een foto neemt?
A
Afstand tussen lens en sensor aanpassen
B
Afstand tussen lens en voorwerp aanpassen
Slide 9 - Quiz
Lenzenformule
Bij het scherp stellen zijn twee afstanden van belang:
Voorwerpafstand (v)
Beeldafstand (b)
f1=v1+b1
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Wat betekent de letter f in de lenzenformule?
f1=v1+b1
A
voorwerp afstand
B
beeldafstand
C
brandpunt
D
brandpuntafstand
Slide 13 - Quiz
Een + lens (f=8cm) wordt gebruikt om een lampje wat 18 cm voor een lens staat, op een scherm af te beelden. Op welke afstand moet het scherm van de lens staan voor een scherp beeld?
A
0,069 cm
B
14,4 cm
C
0,18 cm
D
5,54 cm
Slide 14 - Quiz
De vergroting berekening
N is de vergroting
N=vb
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Wat kun je over de vergroting zeggen als de vergroting N kleiner is dan 1?
A
niks bijzonders
B
beeld is groter dan voorwerp
C
beeld en voorwerp zijn even groot
D
beeld is kleiner dan voorwerp
Slide 17 - Quiz
Doelen van vandaag
Leren hoe je rekent met de lenzenformule
Leren hoe je een vergroting uitrekent
Slide 18 - Slide
Opgaven
Deze week: Paragraaf 3.3 uit V3 (behalve plusopgaven)