Literatuurgeschiedenis - alle vragen bij de reader

Literatuurgeschiedenis - alle vragen bij de reader
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with text slides.

Items in this lesson

Literatuurgeschiedenis - alle vragen bij de reader

Slide 1 - Slide

blz. 2 t/m 4
  1. wat betekent 'theocentrisch'?
  2. waarom waren teksten vaak op rijm?
  3. was de middeleeuwse mens erg anders dan wij?

Slide 2 - Slide

blz. 2 t/m 4
  1. theocentrisch = op God gericht
  2. verhalen zijn op rijm, zodat je het beter kunt onthouden; ze werden mondeling overgeleverd
  3. de maatschappij zag er anders uit, maar de mens zelf heeft eigenlijk geen grote evolutie doorgemaakt 

Slide 3 - Slide

blz. 5 t/m 8
  1. Wat is 'epische verdichting'? (onderstreep)
  2. Hoe verschilt de rol van de vrouw in deze twee 'genres'?
  3. Wat zou erop tegen zijn om het onderscheid voorhoofs - hoofs te maken? 

Slide 4 - Slide

blz. 5 t/m 8
  1. de concentratie van verhalen rondom één persoon
  2. voorhoofs: 'koopwaar' (kleine rol)
    hoofs: 'onbereikbaar' (grote rol)
  3. voorhoofse teksten zijn niet per se veel ouder en spelen zich niet vóór Arthurromans af

Slide 5 - Slide

blz. 9 en 10
1. Wanneer en waar beginnen dichters liederen te maken waarin de vrouw op een voetstuk wordt geplaatst?
2. Hoe verschillen huwelijken in Karel- en Arthurromans?
3. Wat was het beoogde effect van een kathedraal?

Slide 6 - Slide

blz. 9 en 10
  1. Eind elfde eeuw, Frankrijk
  2. Karel: 'handelswaar'; voorhoofs
    Arthur: onbereikbaar, moet bescherm worden
  3. een voorproefje van de hemel

Slide 7 - Slide

blz. 11 t/m 14
  1. Wat is een 'abel spel'?
  2. Wat is de boodschap van 'Mariken' (in eigen woorden!)
  3. Hoe verschilt middeleeuwse 'wetenschap' met die van tegenwoordig? 

Slide 8 - Slide

blz. 11 t/m 14
  1. 'kunstig' toneelstuk over de hoofse liefde; simultaantoneel, afgesloten met klucht/sotternie
  2. als je oprecht berouw hebt, is redding van de hel mogelijk
  3. (tekstuele) bron = autoriteit, i.t.t. empirisch onderzoek

Slide 9 - Slide

blz. 14 t/m 16
  1. Hoe verschilt middeleeuwse 'wetenschap' met die van tegenwoordig?
  2. Wat is een bestiarium? (mv: bestiaria)
  3. Wie zou zo'n werk in bezit hebben?

Dubbelcheck: wie/wat zijn 'leken'?

Slide 10 - Slide

blz. 14 t/m 16
  1. (tekstuele) bron = autoriteit, i.t.t. empirisch onderzoek
  2. een boek met beschrijvingen van dieren/beesten
  3. klooster met bibliotheek, hele rijke koopman, 'wetenschapper'

Leek (mv: leken): iemand die geen geestelijke opleiding heeft

Slide 11 - Slide

blz. 18
  1. Is 'Van den Vos Reynaerde' een fabel?
  2. Kijk naar het plaatje: hoe zou je de titel typeren?
  3. Waarom zou de tekst moeilijk te dateren zijn?

Bonus: uit welk jaar komt de versie op de afbeelding? (kijk naar de Romeinse cijfers)

Slide 12 - Slide

blz. 18
  1. Nee, het mist de wijze les aan het einde.
  2. Naam van de hoofdpersoon + ironiserende ondertitel
  3. Allerlei versies, eerst Frans en daarna ook Nederlands ('neder Duytsch') 

Bonus: 1566 (MDLXVI)

Slide 13 - Slide

blz. 17 t/m 21 
(vanaf 'Rederijkers' t/m 'Rondeel')

  1. Wat is een belangrijk kenmerk van de Renaissance?
  2. Waarom is het niet raar dat de duivel zo'n belangrijke rol speelt in 'Mariken'? 
  3. Waar komt de naam 'rederijker' vandaan?

Slide 14 - Slide

blz. 17 t/m 21
  1. kunst werd een vorm van expressie van de kunstenaar zelf
  2. grote veranderingen zorgden voor onzekerheid; men zocht zekerheid in het geloof in hemel, hel en duivel.
  3. retorica; het Franse 'retoriqueur' 

Slide 15 - Slide

blz. 22 t/m 25
  1. Hoe werd de Beeldenstorm 'opgelost' in Utrecht?
  2. Hoe is Willem van Oranje aan zijn bijnaam 'de Zwijger' gekomen?
  3. Geef twee redenen waarom het Wilhelmus tot de overgangstijd tussen Middeleeuwen en Renaissance wordt gerekend.

Slide 16 - Slide

blz. 22 t/m 25
  1. De Jacobikerk werd geschonken aan de de Protestanten
  2. Hij spreekt zich in eerste instantie niet uit over de Opstand 
  3. Middeleeuws kenmerk: anonieme auteur
    Renaissance-kenmerk(en): politiek doel, verspreiding als pamflet 

Slide 17 - Slide

Lees blz. 26 t/m 28
  1. Waar ontstaat de Renaissance in de kunst? Waarom daar?
  2. Welke nieuwe wetenschap ontstaat na 1453? Welk gevolg had dat?
  3. Wat is het verband tussen het lezen van de de Bijbel en het ontstaan van de moderne democratie? 

Slide 18 - Slide

blz. 26 t/m 28
  1. Italië; er kwamen veel kunstenaars en wetenschappers uit Constantinopel (het huidige Istanboel) naar Venetië.
  2. Tekstwetenschap; er werd anders naar teksten als bron van informatie gekeken (ook naar de Bijbel).
  3.  Volgens Luther en Calvijn moet de gelovige ook zelf de Bijbel kunnen lezen: de Bijbel wordt vertaald in de volkstalen en (lees)onderwijs wordt voor iedereen belangrijk. De organisatie van de Calvinistische kerken, niet hiërarchisch maar “democratisch”, via kerkenraden, zal van invloed zijn op de ontwikkeling van Noordwest-Europa en het ontstaan van de democratie als staatsvorm.

Slide 19 - Slide

blz. 29 t/m 34
  1. Welke vier genres toneel waren populair in de renaissance?
  2.  Wat zou de 'Latijnse school' zijn, waar Vondel niet naar toeging?
  3. Welke ontwikkeling maakt Vondel door in zijn werk?

Slide 20 - Slide

Lees blz. 29 t/m 34
  1. tragedie, klucht, blijspel (komedie), pastorale/herdersspel
  2. Gymnasium
  3. Hij baseert zich steeds minder op de Bijbel.  

Slide 21 - Slide

blz. 35 t/m 38
  1. Wat betekent 'humanistisch denken'? (gebruik ook blz. 27-28) 
  2. Wat wordt bedoeld met "Weerlicht het in Parijs, dan rommelt het in de Nederlanden" (blz. 37)?
  3. Zijn petrarkistische gedichten vaak erg origineel? Leg uit waarom (niet). 

Slide 22 - Slide

blz. 35 t/m 38
  1. Kritisch, antropocentrisch, 'eigen waarheid', vrijheid, homo universalis
  2. Veel ontwikkelingen in de kunst beginnen in Parijs en hebben effect op de cultuur in Ned.
  3. Nee, er worden steeds dezelfde thema's en beelden gebruikt. 

Slide 23 - Slide

Lees het gedicht op blz. 38
  • welke petrarkistische elementen zien we?

Slide 24 - Slide

blz. 38
Twee voorbeelden:
r. 1: Voogdesse van mijn ziel: de geliefde is de baas over de schrijver van het gedicht

r. 10: Al flonkert 't gouden haar zo zwaddrig om uw hoofd: de geliefde heeft goudblond haar

Slide 25 - Slide