Week 11 - Spreekwoorden, gezegdes, uitdrukkingen - 2

ZRGVEPL419AK
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ZRGVEPL419AK

Slide 1 - Slide

Planning 
  • Kort kennismaken
  • Waar sta je nu?
  • Spreekwoorden oefenen
  • Zelfstandig online werken

Slide 2 - Slide

Waarom moet ik dit leren?
Omdat er in de Nederlandse taal veel gesproken wordt met spreekwoorden en gezegdes.

Als jij niet weet wat spreekwoorden en gezegdes betekenen, 
zal jij niet kunnen begrijpen wat iemand bedoeld. 

Slide 3 - Slide

Wat is letterlijk taalgebruik?
  • Letterlijk taalgebruik ->
    Wat er staat, is wat je bedoelt.

  • 'Ik draag een zwarte broek' 



Slide 4 - Slide

Wat is figuurlijk taalgebruik?

  • Figuurlijk taalgebruik ->
    Er staat iets anders dan wat je bedoelt

  • 'Ik heb veel zwart geld'.

Slide 5 - Slide

Wat zijn gezegdes?

Een vaste groep woorden die samen 
één betekenis hebben. 
Ze staan in een zin.

 

Slide 6 - Slide

Wat zijn spreekwoorden? 

Korte, krachtige uitspraken.
Het is een hele zin.

 

Slide 7 - Slide

Beeldspraak 2F
Kies de juiste betekenis van het spreekwoord/de uitdrukking.

Slide 8 - Slide







Vele handen maken licht werk.



A
Er is de verwachting dat er gauw iets gaat gebeuren.
B
Zoveel energie hebben dat je alles kunt doen.
C
In iets negatiefs valt ook weer iets positiefs te vinden.
D
Als je samenwerkt ben je snel klaar.

Slide 9 - Quiz


De draad kwijt zijn.
A
Iemand het zwijgen opleggen.
B
Verlost zijn van zorgen.
C
Even slapen.
D
Niet weten hoe je je verhaal verder moet vertellen.

Slide 10 - Quiz

Water bij de wijn doen.


A
Niet goed wijs zijn.
B
Zijn uiterste best doen.
C
Een beetje toegeven.
D
Eerst nadenken, voordat je iets doet.

Slide 11 - Quiz

Het achterste van je tong laten zien.


A
Alles volledig vertellen, niets verzwijgen.
B
Je ergens niets van aantrekken.
C
Net iets teveel van het kwade, waardoor het tot een uitbarsting komt.
D
Het is moeilijker dan verwacht.

Slide 12 - Quiz

Iemand met de neus op de feiten drukken.


A
Iemand met onaangename feiten confronteren.
B
Iemand foppen.
C
Iemand wegsturen.
D
Iemand omver rijden.

Slide 13 - Quiz

Iets met een korreltje zout nemen.




A
Iets snappen zonder dat het wordt uitgelegd.
B
Iets organiseren.
C
Iets niet serieus nemen.
D
Iets met gemak doen.

Slide 14 - Quiz

Voet bij stuk houden.



A
Te werk gaan zonder met iemand rekening te houden.
B
Volhouden, niet van je standpunt af te brengen zijn.
C
Niet echt meedoen, meedoen zonder dat het telt.
D
Zich onttrekken aan iets wat men moet doen.

Slide 15 - Quiz

Een ongeluk zit in een klein hoekje. .


A
Nooit de moed opgeven, hoe slecht je er ook voor staat.
B
Een goed advies is moeilijk te vinden.
C
Blind zijn voor iets, net doen of iets niet gebeurt.
D
Een ongeluk kan iemand heel onverwacht treffen.

Slide 16 - Quiz

Voor iemand door het vuur gaan.


A
Opgejaagd worden door iemand.
B
Heel veel voor iemand over hebben.
C
In ongunstige omstandigheden verkeren.
D
Dat is zonder risico.

Slide 17 - Quiz

Er is geen vuiltje aan de lucht.


A
Hij heeft er trek in.
B
Er is niets aan de hand.
C
Hij is niet erg slim.
D
Over ruim voldoende geld beschikken.

Slide 18 - Quiz

Maak onderstaande oefeningen in Studiemeter.

Taalverzorging ---> Deelvaardigheid - beeldspraak  
---> beeldspraak betekenissen --->  opdracht 1, 2, 3, 4, 5  

Slide 19 - Slide