9 beeldspraak

Welkom bij Nederlands
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?

  • Beeldspraak 
  • Uitleg spreekwoorden & uitdrukkingen 
  • Herkennen figuurlijke en letterlijk taalgebruik
  • Bouwsteen
Leerdoelen

  • De student oefent met spreekwoorden en uitdrukkingen.
  • De student oefent met kijken & luisteren.

Slide 2 - Slide

Wat is beeldspraak?
A
Je moet een zin/tekst niet letterlijk nemen
B
Figuurlijk taalgebruik
C
Je vergelijkt iets met een bepaald beeld
D
Ander woord voor gebarentaal

Slide 3 - Quiz

Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 4 - Slide

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 5 - Slide

Letterlijk vs. figuurlijk
*Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

*Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 6 - Slide

Toen ik 's avonds thuiskwam, lag mijn hond in zijn mand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 7 - Quiz

Toen ik 's avonds thuiskwam, vond ik de hond in de pot.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

  • Hij heeft een hoge vlucht genomen.
  • Zij is geen hoogvlieger. 
  • Iemand vliegen afvangen.
  • Hij ziet ze vliegen.

Slide 11 - Slide

Het wordt groen en geel voor de ogen.
Uit de doppen kijken
Het oog is groter dan de maag.
Een sloddervos zijn
Iemand de oren afzagen
Duizelig of misselijk worden
Goed opletten
Meer op je bord scheppen dan je op kunt eten
Een slordig iemand zijn
Steeds blijven aandringen

Slide 12 - Drag question

Welke spreekwoorden herken je in de volgende video?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Wat zijn de juiste uitdrukkingen/gezegden? Verbeter de uitspraken van Fred.

Slide 15 - Slide

Aan de slag
Spelling/grammatica (10 min)
Bouwsteen 7
Woordenschat Bouwsteen 7


Slide 16 - Slide

Welkom bij Nederlands

Slide 17 - Slide

Wat gaan we doen?

  • Beeldspraak: letterlijk vs. figuurlijk taalgebruik
  • Studiemeter oefeningen
Leerdoelen

  • De student oefent met spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 18 - Slide

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 19 - Quiz

Mijn Rolls-Royce staat tussen de andere auto´s geparkeerd.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 20 - Quiz

Mark wilde zijn rijbewijs gaan halen, maar hij zag veel beren op de weg.
A
Mark kwam tijdens zijn rijles beren op de weg tegen.
B
Mark zag veel moeilijkheden bij het halen van zijn rijbewijs.

Slide 21 - Quiz

De boze student had nog een appeltje met zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 22 - Quiz

Aan de slag
Studiemeter
Starttaal Online - 3F - Taalverzorging - Beeldspraak

Maak de oefeningen bij "beeldspraak".

Slide 23 - Slide

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee druppels water op elkaar.

Slide 24 - Slide

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee  druppels water op elkaar.
  • Metafoor --> alleen B wordt gegeven. B en W lijken op elkaar.
       Voorbeeld: Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
       Spreekwoorden en gezegdes zijn vaak metaforen, vaak wordt 'als, lijken, zijn' gebruikt.

Slide 25 - Slide

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee  druppels water op elkaar.
  • Metafoor --> alleen B wordt gegeven. B en W lijken op elkaar.
       Voorbeeld: Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
       Spreekwoorden en gezegdes zijn vaak metaforen, vaak wordt 'als, lijken, zijn' gebruikt.
  • Personificatie --> dingen/zaken krijgen menselijke eigenschappen
        Voorbeeld: Het gevaar loerde op elke straathoek.

Slide 26 - Slide

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee  druppels water op elkaar.
  • Metafoor --> alleen B wordt gegeven. B en W lijken op elkaar.
       Voorbeeld: Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
       Spreekwoorden en gezegdes zijn vaak metaforen, vaak wordt 'als, lijken, zijn' gebruikt.
  • Personificatie --> dingen/zaken krijgen menselijke eigenschappen
        Voorbeeld: Het gevaar loerde op elke straathoek.
  • Metonymia --> W wordt vervangen door B, maar ze lijken niet op elkaar, er is wel een verband.
        Voorbeeld: In die zaal hangt een prachtige Rembrandt.

Slide 27 - Slide