der / die (1) / das / die (2)
Welke vertaling hebben voor deze 4 voorden?
Welk geslacht hoor bij welk lidwoord?
Welke regels staan hiervoor bij Grammatik A en Grammatik B?
Wat betekent m/m v/w of o/s?
Welk lidwoord hoort waarbij?
In Magister in de ELO staat bij studiewijzer een samenvatting van Grammatik A und B Kap. 2!
Kunnen jullie deze info vinden?