Zinsontleding herhaling

10 minuten lezen in je leesboek

timer
2:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

10 minuten lezen in je leesboek

timer
2:00

Slide 1 - Slide

Terugblik vorige les

- Waar hebben we het de vorige les over gehad?


- Welke 4 zinsdelen kennen we nu?


- Hoe kunnen we de verschillende zinsdelen vinden in een zin?

Slide 2 - Slide

Zinsontleding: extra oefenen

zinsdelen
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met zinsdelen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
persoonsvorm
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met de persoonsvorm.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
onderwerp
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met het onderwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoordelijk gezegde
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met het werkwoordelijk gezegde.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
lijdend voorwerp
Bestudeer de dia's met een groene stip als je meer wilt oefenen met het lijdend voorwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.

Slide 3 - Slide

Werkwoordsvormen
  • Persoonsvorm

  • Voltooid deelwoord

  • Infinitief

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
- Houd eens je mond
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm van de deze zin? - Waarom wandelt hij niet graag?
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm van de deze zin? - In zijn broek heeft Noah een scheur.
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm van de volgende zin:
Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest

Slide 10 - Quiz

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 11 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

dus...eerst de PV vinden. En dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn.

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 14 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 15 - Quiz

Verdeel de deze zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Werkwoordelijk gezegde
• Alle werkwoorden uit de zin
• Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 18 - Slide

Onderwerp


Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (o) is ook een zinsdeel.

Slide 19 - Slide

Onderwerp
1. Zoek de persoonsvorm
2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm
3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Lijdend voorwerp
Wie/wat + onderwerp + gezegde?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.

Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.

Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.

Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.

Slide 24 - Slide

Dus... de stappen van zinsontleding

  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Zin in zinsdelen verdelen
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp


Slide 25 - Slide

Aan de slag!
  • Maak de opdrachten in het boekje 'zinsontleding'.


  • Begin met het onderdeel waar jij het meeste moeite mee hebt, nu heb je namelijk de mogelijkheid om het aan mij te vragen: oefening 1 (zinsdelen), oefening 2 (persoonsvorm),  oefening 3 (werkwoordelijk gezegde), oefening 4 (onderwerp) en oefening 5 (lijdend voorwerp).

Slide 26 - Slide