This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
10 minuten lezen in je leesboek
timer
2:00
Slide 1 - Slide
Terugblik vorige les
- Waar hebben we het de vorige les gover gehad?
- Welke 4 zinsdelen kennen we nu?
- Hoe kunnen we de verschillende zinsdelen vinden in een zin?
Slide 2 - Slide
Zinsontleding: extra oefenen
zinsdelen
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met zinsdelen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
persoonsvorm
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met de persoonsvorm.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
onderwerp
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met het onderwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoordelijk gezegde
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met het werkwoordelijk gezegde.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
lijdend voorwerp
Bestudeer de dia's met een groene stip als je meer wilt oefenen met het lijdend voorwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
Slide 3 - Slide
Werkwoordsvormen
Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Infinitief
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Wat is de persoonsvorm? - Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt
Slide 6 - Quiz
Wat is de persoonsvorm? - Houd eens je mond
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens
Slide 7 - Quiz
Wat is de persoonsvorm van de deze zin? - Waarom wandelt hij niet graag?
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.
Slide 8 - Quiz
Wat is de persoonsvorm van deze zin? - In zijn broek heeft Noah een scheur.
A
zijn
B
Noah
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.
Slide 9 - Quiz
Wat is de persoonsvorm van de volgende zin: Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest
Slide 10 - Quiz
Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen
Slide 11 - Quiz
Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Video
dus...eerst de PV vinden. En dan de zin in zinsdelen verdelen.
Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn.
Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.
Slide 14 - Slide
Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.
A
3
B
5
C
4
D
6
Slide 15 - Quiz
Verdeel de deze zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5
Slide 16 - Quiz
Slide 17 - Video
Werkwoordelijk gezegde
• Alle werkwoorden uit de zin • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin
Slide 18 - Slide
Noteer het werkwoordelijk gezegde uit deze zin: Jan had naar buiten kunnen kijken.
Slide 19 - Open question
In de trein worden de passagiers gecontroleerd.
Slide 20 - Open question
Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (o) is ook een zinsdeel.
Slide 21 - Slide
Onderwerp
1. Zoek de persoonsvorm 2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm 3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Wat is het onderwerp van deze zin: Aan oma gaf Kim een bos bloemen.
Slide 24 - Open question
Lijdend voorwerp
Wie/wat + onderwerp + gezegde?
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Video
even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.
Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.
Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.
Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.
Slide 27 - Slide
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.
Slide 28 - Open question
Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.
Slide 29 - Open question
Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.
Slide 30 - Open question
Dus... de stappen van zinsontleding
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Zin in zinsdelen verdelen
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Slide 31 - Slide
Aan de slag!
Maak de opdrachten in het boekje 'zinsontleding'.
Begin met het onderdeel waar jij het meeste moeite mee hebt, nu heb je namelijk de mogelijkheid om het aan mij te vragen: oefening 1 (zinsdelen), oefening 2 (persoonsvorm), oefening 3 (werkwoordelijk gezegde), oefening 4 (onderwerp) en oefening 5 (lijdend voorwerp).