Ni spirat immota
[=zonder wind geen beweging]
Hetgeen dat mij verheugt, moet ik van buiten halen;
hetgeen dat mij beweegt, moet van een ander dalen,
of anders sta ik stil. Ik moet wel stille staan.
O, dat de wind eens kwam; dan kon ik weder gaan.
Dat hare adem slechts (de oorsprong van mijn leven)
uit hare blijde mond een windeke wou geven
op mijn beladen hart, tenminste van opzij.
Nu ben ik zonder haar, nu ben ik zonder mij.