Do 22 april Betrekkelijke voornaamwoord (betr. vnw)

Het betrekkelijk voornaamwoord
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoorden
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn voornaamwoorden die verwijzen naar iets of iemand die of dat eerder in de zin als is genoemd (het antecedent) 

De vaakst voorkomende betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie, wat en waar. 

Slide 2 - Slide

Dat
Verwijst naar een onzijdig ZN enkelvoud.

Het meisje dat in de rij staat te wachten, is Lotte.
Antecedent = Het meisje

Slide 3 - Slide

Die
Verwijst naar alle andere ZN: mannelijk, vrouwelijk enkelvoud en alle meervouden. 

De boodschappenkarretjes die zij ziet, zijn bomvol. 
Antecedent = De boodschappenkarretjes
De vrouw die achter de kassa zit, werkt stug door.
Antecedent = De vrouw 

Slide 4 - Slide

Wie
Staat meestal na een VZ en verwijst naar personen. 

Lotte, voor wie het wachten lang duurt, begint zich te ergeren. 
Antecedent = Lotte

Slide 5 - Slide

Wat
Verwijst naar:
- iets, niets of alles
Wachten is niet iets wat zij graag doet.  
- een superlatief
Je geduld bewaren is het beste wat je dan kunt doen. 
- een hele zin
Lotte ging naar een andere rij, wat niet slim bleek. 

Slide 6 - Slide

Waar
Combineert met een VZ en verwijst naar dingen.
Ik heb schoenen gekocht waarmee ik in de regen kan wandelen.
Waar + voorzetsel wordt ook vaak gesplitst. 
Ik heb schoenen gekocht waar ik in de regen mee kan wandelen.
Waar komt ook zonder VZ voor en verwijst dan naar een plaats. 
Dit is de plek waar ik vaak ga chillen. 

Slide 7 - Slide

Betrekkelijke voornaamwoord met ingesloten antecedent
Wie en wat verwijzen als betrekkelijk vnw terug op een antecedent. Soms echter zit het antecedent als het ware 'opgesloten' in het wie en wat. 

Wie dat doet, is een stommeling.  
Degene die dat doet, is een stommeling. 

Wat hij zei, klinkt redelijk. 
Dat wat hij zei, klinkt redelijk. 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Dat en wat kunnen allebei betrekkelijke voornaamwoorden zijn met ingesloten antecedent.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord: Alles wat hij wil, is een beetje rust aan zijn hoofd.
A
alles
B
is
C
wat
D
aan

Slide 11 - Quiz

Wat is niet waar: Het betrekkelijk voornaamwoord 'wat' gebruik je om te verwijzen naar
A
een onbep. vnw.
B
een hele zin
C
een ding of een dier
D
een overtreffende trap

Slide 12 - Quiz

In welke zin is sprake van het betrekkelijk voornaamwoord 'wat'?
A
Ik weet niet wat ik vanmiddag ga doen.
B
Heb jij wat om uit te delen?
C
Dat is toch het mooiste wat ik heb meegemaakt.

Slide 13 - Quiz

Wat is het verschil tussen een aanwijzend en een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Een aanwijzend voornaamwoord staat voor het ZN, een betrekkelijk vnw erachter
B
Een aanwijzend voornaamwoord staat voor achter het ZN, een betrekkelijk vnw ervoor

Slide 14 - Quiz

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Het betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op iets wat eerder gezegd is in de zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quiz

In welke zin staat een betrekkelijk voornaamwoord?
timer
1:00
A
Wie gaat er mee naar het zwembad?
B
Dit cadeau is voor jou.
C
Het cadeau dat ik heb gekregen, vind ik erg mooi.
D
Ik heb niets gekregen voor mijn verjaardag.

Slide 17 - Quiz

Het meisje dat hij leuk vindt.

Wat is het betrekkelijk voornaamwoord in de zin?
A
Het
B
dat
C
hij
D
er is geen betr.vnw

Slide 18 - Quiz

Welke van de onderstaande woorden is een
BETREKKELIJK voornaamwoord?
A
waar
B
dat
C
welke
D
ik

Slide 19 - Quiz