Dinsdag 8 juni

Dinsdag 8 juni 2021
09.00 - 09.30 uur Inloop
13.00 - 13.45 uur Rekenen
09.30 - 10.15 uur Begrijpend lezen
Meer gesnoept in coronatijd
13.45 - 14.15 uur Grammatica
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.15 - 15.00 uur Spreekbeurt Numan
10.30 - 11.00 uur Spreekbeurt Mostafa

11.00 - 11.45 uur Woordenschat
Nieuwe woorden thema Toekomst
11.45 - 12.30 uur Disk/De Sprong
12.30 - 13.00 uur Pauze
1 / 39
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Dinsdag 8 juni 2021
09.00 - 09.30 uur Inloop
13.00 - 13.45 uur Rekenen
09.30 - 10.15 uur Begrijpend lezen
Meer gesnoept in coronatijd
13.45 - 14.15 uur Grammatica
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.15 - 15.00 uur Spreekbeurt Numan
10.30 - 11.00 uur Spreekbeurt Mostafa

11.00 - 11.45 uur Woordenschat
Nieuwe woorden thema Toekomst
11.45 - 12.30 uur Disk/De Sprong
12.30 - 13.00 uur Pauze

Slide 1 - Slide

Mevrouw Vera 40 jaar op school
Mevrouw Vera werkt deze week al 40 jaar op school. Donderdag is het een beetje feest op school.
Wij maken iets voor haar.

Slide 2 - Slide

Begrijpend lezen
  • we kijken naar het journaal voor Nieuwsbegrip;
  • we bespreken de moeilijke woorden;
  • we maken de opdrachten
  • we bespreken de antwoorden.

Slide 3 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
15:00

Slide 4 - Slide

Spreekbeurt
Afspraken rondom de spreekbeurt
Je hebt respect voor de leerling die de spreekbeurt geeft.

Dit betekent:
  • je luistert naar het verhaal;
  • je stelt goede vragen;
  • je praat niet door de spreekbeurt heen;

Slide 5 - Slide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Toekomst.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 6 - Slide

recent
  • als iets kort geleden is gebeurd/recentelijk
  • pas geleden
  • heeft te maken met: tijd, vroeger
  • tegenstelling: lang geleden
  • zin: de leerlingen hebben recent de toetsen gemaakt.
  • zin: Het is nog maar recent dat het coronavaccin is ontwikkeld.
  • zin: Deze mensen zijn recentelijk getrouwd.

Slide 7 - Slide

riant
(bijvoeglijk naamwoord (bvn)
  • groot of veel of ruim
  • synoniem: royaal
  • tegenstelling: klein, weinig
  • zin: De voetballer verdient een riant salaris.
  • zin: Ik zou het heel fijn vinden om in een riant                                                    huis te kunnen wonen.

Slide 8 - Slide

vergoeden
(werkwoord (ww)
  • geld geven omdat iemand iets heeft gedaan
  • meestal niet zo'n groot bedrag/niet zo veel geld
  • soms krijg je iets als je klusjes doet.
  • niet hetzelfde als salaris: dat is bij een baan
  • de vergoeding
  • zin: Als je stage loopt krijg je soms een vergoeding.
  • zin: Ik zou het fijn vinden als de buurman vergoedt wanneer ik iets voor hem doe.

Slide 9 - Slide

het toeval
(zelfstandig naamwoord (znw)
  • dingen die tegelijkertijd gebeuren, terwijl het niet is afgesproken 
  • je het kunt  niet voorspellen wat er gaat gebeuren, niet van te voren bedenken;
  • synoniem: toevallig
  • zin: Het was toeval dat de meisjes elkaar tegenkwamen op straat. 
  • zin: Mijn fiets kreeg een lekke band, daar kon ik niets aan doen, het was toeval.

Slide 10 - Slide

het verzoek
(zelfstandig naamwoord (znw)
  • de vraag iets wel of niet te doen
  • synoniem: de vraag/ de aanvraag
  • werkwoord: verzoeken/ een verzoek doen;                                                                ik verzoek je/ ik doe je een verzoek              vt: ik verzocht je ......
  • zin: De directeur verzoekt het personeel op tijd te komen.
  • zin: Ik doe jullie een dringend verzoek: maak goede aantekeningen!

Slide 11 - Slide

het woord
recent
heeft te maken met...............
(er zijn meer antwoorden goed)
A
pas geleden
B
tijd
C
nu
D
vroeger

Slide 12 - Quiz

Maak een zin met het woord:
recent

Slide 13 - Open question

Zet een synoniem van riant in deze zin:

Als je in een riant huis woont dan is dat huis..........

(er zijn meer goede antwoorden)
A
klein
B
groot
C
ruim
D
royaal

Slide 14 - Quiz

Plaats een afbeelding van een riant huis.

Slide 15 - Open question

Vergoeden heeft te maken met
A
tijd
B
geld
C
een salaris
D
belasting

Slide 16 - Quiz

In welke zin denk je aan
vergoeden?
A
Elke maand krijg ik een vast bedrag voor mijn werk.
B
Soms krijg ik wat geld voor het werk.

Slide 17 - Quiz

Wat is de tegenstelling van
het toeval

Slide 18 - Open question

Welke zinnen horen bij
het toeval?
(Er zijn twee goede antwoorden.)
A
Ik kon niet voorspellen dat er regen zou komen.
B
Ik wist van te voren dat ik je zou tegenkomen.
C
Het is toevallig dat ik je ben tegengekomen.
D
De voorspelling van het mooie weer kwam uit.

Slide 19 - Quiz

Als je iemand iets verzoekt dan.......

(er zijn meer goede antwoorden)
A
doe je een aanvraag.
B
vraag je iets wel of niet te doen.
C
stel je een vraag.
D
geef je een opdracht.

Slide 20 - Quiz

In welke zinnen zie je
een verzoek?
A
Ga maar even naar de docent.
B
Lever morgen je huiswerk in.
C
Zou je de deur dicht willen doen?
D
Ik vraag je om op tijd te komen.

Slide 21 - Quiz

Maak 1 zin en lees die voor aan de klas.

Kies uit de woorden:
het toeval, het verzoek, vergoeden, riant, recent

Slide 22 - Open question

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Technologie.


Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 23 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 24 - Slide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.

Slide 25 - Slide

Grammatica
Vandaag leren we over werkwoorden met het woord 'te'.
Een paar werkwoorden kan je gebruiken met 'te'.
Dan staat het achteraan in de zin.

Slide 26 - Slide

Voorbeelden
  • Karel staat op de bus te wachten.
  • Maria zit aan tafel te tekenen.
  • Het kind ligt op de grond te slapen.
  • De jongens lopen hard te schreeuwen.

De zin heeft 2 werkwoorden. Het tweede hele werkwoord (met 'te' ervoor) staat achteraan.

Slide 27 - Slide

Wat doet de jongen?
A
Hij zit schrijven.
B
Hij te zit schrijven.
C
Hij zit te schrijven.

Slide 28 - Quiz

Wat doen de mensen?
A
Zij zingen te lopen.
B
Zij lopen te zingen.
C
Zij te lopen zingen.
D
Zij zingen lopen te.

Slide 29 - Quiz

Wat doet de mevrouw?
(zitten, bellen)

Slide 30 - Open question

Opdracht
Vul de juiste werkwoorden in.
Schrijf de hele zin op.

Slide 31 - Slide

Ik.................. in bed een boek...............
(liggen/lezen)

Slide 32 - Open question

De baby......al een beetje......
(beginnen/praten)

Slide 33 - Open question

Ik......mijn vader wel even om dat......
(vragen/doen)

Slide 34 - Open question

Ik.......je met de verhuizing.......
(beloven/helpen)

Slide 35 - Open question

Hij......ons morgen.........
(vragen.komen)

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Spreekbeurt
Afspraken rondom de spreekbeurt
Je hebt respect voor de leerling die de spreekbeurt geeft.

Dit betekent:
  • je luistert naar het verhaal;
  • je stelt goede vragen;
  • je praat niet door de spreekbeurt heen;

Slide 39 - Slide