8.2 Een nieuwe samenleving

8.2 Een nieuwe samenleving
1 / 53
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

Items in this lesson

8.2 Een nieuwe samenleving

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt de kevensomstandigheden van arbeiders beschrijven en verklaren.
  • Je begrijpt waarom de midden- en hogere klassen zich zorgen maakten over de sociale kwestie en je kunt uitleggen welke rol de overheid hieirn ging spelen.
  • Je weet welke groepen zich inzetten voor de emancipatie van arbeiders en hoe zij dit deden.
  • Je begrijpt de theorie van Marx en je kunt uitleggen in welk opzicht sociaal- democraten afwijken van Marx' ideeën.

Slide 2 - Slide

Kenmerkende aspecten
  • Discussies over de "sociale kwestie"
  • De opkomst van emanciaptiebewegingen
  • De opkomst van politiek maatschappelijke stromingen: liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme

Slide 3 - Slide

Slechte leefomstandigheden
  • Door de snelle industrialisatie groeiden steden explosief.
  • Woningen voor arbeiders werden vaak slecht gebouwd, weinig aandacht voor comfort, hygiëne en bewegingsruimte.
  • Arbeiders brachten veel tijd door in verkrotte, gehorige en vochtige woningen. Dicht op elkaar in kleine leefruimtes.
  • Werkomstandigheden waren zwaar, lonen waren laag en de gezondheids- en veiligheidssituatie in fabriekshallen was belabberd.
  • Arbeiders werden gemiddeld niet oud, mede door het zware werk.
  • Ook waren er veel sociale problemen als alcoholisme en huiselijk geweld.

Slide 4 - Slide

Slechte leefomstandigheden
  • Kinderen gingen niet naar school waardoor de uitzichtloze toestand van generatie generatie bleef bestaan.
  • De overheid deed weinig om deze situatie te veranderen. De overheid vond dat de ondernemers de vrije hand moesten krijgen om zoveel mogelijk winst te maken.
  • Hierdoor zou de economie groeien en uiteindelijk voor iedereen voordeel opleveren.
  • Individuele burgers probeerden wel te helpen, zij financierden dan weeshuizen of werkhuizen voor werkloze arbeiders en hun kinderen.

Slide 5 - Slide

Slechte leefomstandigheden
  • Sommige burgers deden dat vanuit religieus motief, hulp aan zwakkeren is een christeijke taak.
  • Sommige burgers deden het dan vanuit medemenselijkheid.
  • Maar alle hulp was een druppel op de gloeiende plaat; het leed van de arbeiders was te groot om op te lossen met medemenselijkheid van slechts enkele burgers.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Hoe noem je slecht gebouwde huizen?
A
Hutten
B
Krotten
C
Paupers
D
Getto

Slide 8 - Quiz

Waarom bleef de uitzichtloze toestand generatie op generatie bestaan?
A
Slechte lonen
B
Gebrek aan gezondheidszorg
C
Gebrek aan onderwijs
D
Slechte leefomstandigheden

Slide 9 - Quiz

Waarom deed de overheid weinig om de situatie te veranderen?
A
Ze vonden het geen overheidstaak
B
Ze vonden dat ze zo de economie verstoorden
C
Ze hadden te weinig belastinginkomsten
D
Nederland zat in een economische crisis

Slide 10 - Quiz

Wie probeerden wel om arbeiders te helpen?
A
Ziekenhuizen
B
Fabrikanten
C
Gemeentes
D
Individuele burgers

Slide 11 - Quiz

Waarom groeiden steden explosief?
A
Betere vervoersmogelijkheden
B
Goedkopere leefomstandigheden
C
Hongersnood op het platteland
D
Industrialisatie

Slide 12 - Quiz

Sociale kwestie
  • Vanuit de samenleving nam de bezorgdheid over de leefomstandigheden van de arbeiders toe.
  • Er werd gewaarschuwd voor de gevolgen van de slechte hygiëne voor de volksgezondheid. Regelmatig braken er besmettelijke ziektes uit zoals cholera en tyfus. De epidemieën stopten niet bij de grenzen van de arbeiderswijken......
  • Een andere zorg was het asosociale gedrag dat vaker voorkwam in arbeiderswijken: openbaar dronkenschap, prostitutie en openlijk geweld.

Slide 13 - Slide

Sociale kwestie
  • Het idee dat de samenleving iets moet doen tegen de "neergang van de beschaving" werd populairder. Maar hoe? En door wie?
  • Onder de hogere burgerij, pers en de overheid werd hierover volop gediscussieerd. Deze discussie noemen ze de sociale kwestie.
  • Er werden campagnes gestart om de arbeiders te wijzen op hun gedrag en hoe ze zich zouden moeten gedragen.
  • Ook werden er opvoedingskampen gesticht waar arme mensen konden leren hoe ze zich tot zelfstandig economische burgers konden ontwikkelen. Bijvoorbeeld Veenoord in Drenthe

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Huiswerk
Maken opdracht 2 en 3 van blz 150 en 151
Antwoorden niet in je schrift, maar op de volgende vier pagina's.

Slide 17 - Slide

Opdracht 2a

Slide 18 - Open question

Opdracht 2b

Slide 19 - Open question

Opdracht 3a

Slide 20 - Open question

Opdracht 3b

Slide 21 - Open question

Klassenstrijd van Marx
  • Arbeiders hadden weinig invloed op hun leefomstandigheden.
  • Er waren meer mensen die werk zochten dan dat er banen waren. Dus klagen over werkomstandigheden was niet erg slim.....
  • Er werden vakbonden opgericht om samen sterker te staan tegenover de fabrikanten
  • Vaak werden vakbonden verboden door de overheid, ze zouden immers de vrije economie kunnen belemmeren. (oftewel minder winst voor de bazen, die bazen zaten ook in het parlement en de regering).
  • In de loop van de 19e eeuw kregen vakbonden wel meer ruimte.

Slide 22 - Slide

Klassenstrijd van Marx
  • Halverwege de 19e eeuw ontstond een nieuwe politieke stroming, het socialisme. Het socialisme stond voor het verbeteren van de levensomstandigheden van de arbeiders. Dit wilden ze bereiken door hogere lonen, betere huizen en vooral gelijke rechten voor arbeiders.
  • Dit laatste (gelijke rechten) maakte van het socialisme een emancipatiebeweging.

Slide 23 - Slide

Lees Klassenstrijd van Marx. Leg uit hoe volgens Marx en Engels de klassenstrijd moest worden opgelost.

Slide 24 - Open question

Klassenstrijd van Marx
  • Volgens het communistisch manifest van Karl Marx en Friedrich Engels was de mensheid altijd al verdeeld geweest in twee groepen. Een kleine, rijke en machtige groep en een grote, arme, machteloze groep.
  • Door het industrieel kapitalisme was die tweedeling versterkt en die ontwikkeling zou zich voortzetten.
  • De bourgeoisie zou steeds rijker en machtiger worden ten koste van het proletariaat (de arbeiders en armen). Er was volgens Marx en Engels maar één oplossing voor deze klassenstrijd: een revolutie waarin het proletariaat de macht moest grijpen.

Slide 25 - Slide

Karl Marx (links) en Friedrich Engels (rechts)

Slide 26 - Slide

Klassenstrijd van Marx
  • Na een periode van proletarische dictatuur, waarin het proletariaat af moest rekenen met de bourgeoisie, zou de heilstaat aanbreken. Een samenleving zonder bezit en zonder machtsverhoudingen. De productiemiddelen (bv machines, grondstoffen en arbeid) zouden gemeenschappelijk bezit worden en beslissingen zouden in goed onderling overleg worden genomen. 
  • De arbeiders zouden gezamenlijk aan de macht zijn en gezamenlijk het land besturen.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Sociaal- democratie
  • Sommige socialisten vonden een revolutie niet de weg om de macht te verkrijgen.
  • De heilstaat kon volgens hen ook worden bereikt door een parlementaire weg, dit meenden sociaal- democraten.
  • Als de overheid wetten maakt om rijken meer belasting te laten betalen, dan konden daar ook regelingen voor armen van worden betaald. Bijvoorbeeld een minimumloon, betere huizen en betere gezondheidszorg.
  • Op die manier zouden de verschillen tussen rijk en arm verdwijnen.

Slide 30 - Slide

Sociaaldemocratie
  • De overheid zou deze maatregelen alleen nemen als arbeiders kiesrecht zouden hebben. Tot dan toe hadden alleen rijken (de bourgeoisie) kiesrecht.
  • Immers als arbeiders kiesrecht zouden hebben dan zou een groot gedeelte van het parlement uit arbeiders bestaan.
  • Daarom streden sociaal- democraten voor algemeen kiesrecht.
  • Socialisten die vasthielden aan de revolutonaire weg, gingen zichzelf communisten noemen. Dit om een duidelijk onderscheid te maken tussen sociaal- democraten die via een parlementaire manier aan de macht wilden komen en de communisten die dat op een revolutionaire wijze wilden.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Waarom werden vakbonden opgericht?
A
Om samen sterk te staan tegen de regering
B
Om samen sterk te staan tegen de fabrikanten
C
Om samen sterk te staan tegen de politie
D
Om samen sterk te staan tegen ziektes

Slide 35 - Quiz

Waarom werden vakbonden verboden?
A
Ze riepen op tot geweld
B
Ze riepen op tot een revolutie
C
Ze belemmerden de vrije economie
D
Ze belemmerden het productieproces

Slide 36 - Quiz

Hoe heet de politieke stroming die opkwam voor arbeiders?
A
Socialisten
B
Confessionelen
C
Liberalen
D
Nationalisten

Slide 37 - Quiz

Hoe heet een beweging die opkomt voor gelijke rechten?
A
Nationalisatie
B
Liberalisatie
C
Socialisatie
D
Emancipatie

Slide 38 - Quiz

Hoe heet het boek van Marx en Engels?
A
Socialistisch Manifest
B
Communistisch Manifest
C
Liberaal Manifest
D
Confessioneel Manifest

Slide 39 - Quiz

Ten koste van wie zou de bourgeoisie steeds rijker worden?
A
Geestelijken
B
Rijken
C
Fabrikanten
D
Arbeiders

Slide 40 - Quiz

Wat was volgens Marx en Engels de oplossing voor de klassenstrijd?
A
Verkiezingen
B
Demonstraties
C
Nieuwe wetten
D
Revolutie

Slide 41 - Quiz

Hoe heet de periode na de proletarische dictatuur?
A
Democratie
B
Dictatuur
C
Heilstaat
D
Socialisme

Slide 42 - Quiz

Hoe zou het land dan worden bestuurd?
A
Door de rijken
B
Door de regering
C
Door het parlement
D
Door de arbeiders

Slide 43 - Quiz

Hoe zou de heilstaat kunnen worden bereikt volgens de sociaal- democraten?
A
Revolutie
B
Verkiezingen

Slide 44 - Quiz

Hoe zouden volgens de sociaal- democraten de verschillen tussen rijk en arm verdwijnen?
A
Door een revolutie
B
Door belastingen
C
Door wetten
D
De verschillen verdwijnen niet

Slide 45 - Quiz

Voor welk doel streden de sociaal- democraten?
A
Vrije verkiezingen
B
Gelijkheid
C
Socialisme
D
Vrijheid

Slide 46 - Quiz

Hoe noem je socialisten die vasthielden aan de revolutie?
A
Socialisten
B
Communisten
C
Liberalen
D
Confessionelen

Slide 47 - Quiz

Huiswerk
Maken opdrachten 4 en 5 van blz 151
Antwoorden niet in je schrift, maar op de volgende vijf pagina's.

Slide 48 - Slide

Opdracht 4a

Slide 49 - Open question

Opdracht 4b

Slide 50 - Open question

Opdracht 4c

Slide 51 - Open question

Opdracht 4d

Slide 52 - Open question

Opdracht 5

Slide 53 - Open question