Dorpskrant les 3 stijlfiguren

Dorpskrant les 3 V2H
* Stijlfiguren

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dorpskrant les 3 V2H
* Stijlfiguren

Slide 1 - Slide

Stijlfiguren
* Om de teksten bijzonder/ mooier te maken.

1. Herhaling: letterlijk herhalen van woorden of herhalen met net iets andere woorden.
2. Opsomming: een aantal dingen worden op een rij gezet.
3. Tegenstelling: dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen meer opvallen.

Slide 2 - Slide

Stijlfiguren
4. Eufemisme: een al te duidelijke omschrijving wordt vervangen door een verzachtende beschrijving, die niet spottend bedoeld is.
5. Overdrijving: iets wordt erger gemaakt dan het in werkelijkheid is.
6. Understatement: het tegengestelde van overdrijving,iets wordt afgezwakt terwijl het in werkelijkheid veel erger of groter is. Dit heeft een spottend effect.

Slide 3 - Slide

Stijlfiguren
7. Ironie: iets wordt beschreven op een licht spottende, niet kwetsend bedoelde manier.
8. Sarcasme: harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie.

Slide 4 - Slide

Even oefenen en ideeën opdoen.

Slide 5 - Slide

1. Het spijt me, je cavia is vannacht heengegaan.
A
opsomming
B
sarcasme
C
overdrijving
D
eufemisme

Slide 6 - Quiz

2. Als mijn ouders me betrappen, krijg ik tachtig jaar huisarrest!
A
eufemisme
B
ironie
C
overdrijving
D
understatement

Slide 7 - Quiz

3. Je moeder zegt over je slechte rapport: 'Nou, dat heb je geweldig gedaan.'
A
overdrijving
B
ironie
C
sarcasme
D
opsomming

Slide 8 - Quiz

4. 'Je hebt een paar foutjes gemaakt in je toets, ik kon er niet meer van maken dan een twee.'
A
ironie
B
eufemisme
C
understatement
D
opsomming

Slide 9 - Quiz

5. Twee, zes, twintig, honderd mensen kwamen naar het feest toe.
A
overdrijving
B
opsomming
C
tegenstelling
D
eufemisme

Slide 10 - Quiz

6. Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
eufemisme
B
overdrijving
C
sarcasme
D
tegenstelling

Slide 11 - Quiz

7. 'Hoe is het met uw stoelgang?’, informeerde de dokter.
A
eufemisme
B
sarcasme
C
understatement
D
opsomming

Slide 12 - Quiz

8. Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
A
overdrijving
B
herhaling
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 13 - Quiz

Korte herhaling beeldspraak
* vergelijking
* metafoor
* metonymia
* personificatie

Slide 14 - Slide

1. De wind floot door de takken van de bomen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 15 - Quiz

2. Hij ging er als een haas vandoor.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 16 - Quiz

3. De docenten staken de koppen bij elkaar en besloten tot een revolutionaire oplossing voor het spijbelen.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 17 - Quiz

4. Na afloop van de voordracht klapte de zaal geruime tijd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymia
D
personificatie

Slide 18 - Quiz

Overleg samen
* Maak de lijst met bewoners (namen) en beroepen af.
* Bedenk de naam van het dorp en de dorpskrant.
* Bedenk de 6 tekstvormen en verdeel de teksten.
* Start met een van de teksten.

Slide 19 - Slide